Direct naar artikelinhoud

Colombiaanse generaal Mario Montoya moest snel na roemruchte reddingsoperatie aftreden wegens mensenrechtenschendingen door zijn soldaten

De man die Ingrid Betancourt bevrijdde

De spectaculaire vrijlating van Ingrid Betancourt was het finest hour van de populaire Colombiaanse generaal Mario Montoya. Maar zo snel als hij de politica uit de klauwen van de FARC kreeg, zo haastig kwam de held ook ten val. Ingehaald door de grove mensenrechtenschendingen door zijn troepen.

DOOR LODE DELPUTTE

"Bij de uitvoering van mijn opdracht heb ik de lat altijd hoog gelegd en ben ik talrijke moeilijkheden te lijf gegaan. Maar ik heb ook momenten van immense vreugde beleefd en overwinningen geboekt die ons leger vandaag tot een van de beste ter wereld maken."

Waardig maar niet zonder verbittering hield de opperbevelhebber van de Colombiaanse landmacht, Mario Montoya begin november de eer aan zichzelf. Montoya, die het gevoel had zijn "taak te hebben volbracht", nam ontslag uit de strijdkrachten die hij 39 jaar gediend had, en kreeg volop lof vanwege president Uribe en diens minister van Defensie, Colombia's 'Man van het jaar' José Manuel Santos.

De generaal, die op 2 juli getekend had voor de bevrijdingsoperatie van Ingrid Betancourt en 14 andere FARC-gijzelaars, moest weg nadat hij er niet in geslaagd was een zaak van falsos positivos te verhinderen. Met dat ijzingwekkende begrip wordt in Colombia op arme jongeren gedoeld die onder valse beloften door paramilitaire of militaire elementen meegelokt worden en vervolgens de kogel krijgen. Waarna de trofeebeluste divisies hun lijken als die van verslagen guerrillero's voorstellen.

Ook al ontbrak het generaal Montoya allerminst aan militaire verdiensten, hij heette hoofdelijk verantwoordelijk in de zaak van de elf verdwenen en gedode jongeren uit Soacha. Ook 27 officieren en onderofficieren werd de weg naar de uitgang gewezen.

En die duizenden anderen?

In een andere context zou het verhaal van generaal Montoya geklonken hebben als dat van hoogmoed voor de val. Maar de geheime operatie Schaak had niets met misplaatste trots te maken, hooguit met een flinke brok lef. De krijgslist waarmee de generaal samen met zijn hiërarchische overste Freddy Padilla zes jaar na haar kidnapping oud-presidentskandidate Ingrid Betancourt vrijkreeg, was het gelukkige sluitstuk van een dossier dat gaandeweg een internationaal karakter had gekregen en danig op de betrekkingen tussen Colombia en zijn buurlanden was gaan wegen. De druk was immens geworden, niet in de laatste plaats door de schrijnende videobeelden en brieven van Betancourt die inmiddels de buitenwereld bereikt hadden. Het heette dat Betancourt zwaar ziek was, mogelijk stervende.

Hoewel Bogotá oppervlakkig af en toe wel over onderhandelingen had gerept, kwestie van Alvaro Uribe niet uitsluitend als va-t-en-guerre voor te stellen, was het voor iedereen duidelijk dat hij zijn erg succesvolle offensief tegen de FARC, en hun strategische zowel als logistieke verzwakking als gevolg daarvan, allerminst in de waagschaal wou leggen ten behoeve van een gijzelaar. Telde Colombia er niet duizenden? Wat moesten de andere families er wel van denken? Kon 's lands herstelde veiligheid en economische boom, het hart van Uribes doctrine van de 'Seguridad Democrática', zomaar opgeofferd worden aan diplomatiek lievemoederen jegens de FARC?

Zoveel was duidelijk, president Uribe mikte op een militaire reddingsoperatie, zonder onderhandelingen, zonder losgeld - een voortzetting van het elan dat hem en het leger zo razend populair gemaakt had bij de Colombiaanse burgerbevolking. Daar komt dan Mario Montoya op de proppen, de man die goeddeels tekende voor een strategie die defensiespecialisten wereldwijd met verstomming sloeg, en na de succesvolle afloop voor miljoenen landgenoten een held werd. De foto waarop Ingrid Betancourt hem kort na haar bevrijding omhelst, is in de prille julidagen van 2008 de hele planeet rondgegaan.

Target in zicht

Vier maanden eerder, onder meer dankzij het getuigenis van de ontsnapte gijzelaar Jhon Frank Pinchao, had het leger de plek gesitueerd waar Betancourt en een groep lotgenoten zich bevonden, onder wie drie Amerikaanse 'contractuelen'. Het ging om een kamp op de oevers van de Apaporisrivier, in het jungledepartement Guaviare. Nadat ze er een aantal gijzelaars hun bad hadden zien nemen, plantten Montoya's mannen in het hele gebied bewegingssensoren en videocamera's. Terzelfder tijd was het leger erin geslaagd enkele vermomde soldaten tot de FARC-rangen te laten doordringen. Uit de info die Montoya en Padilla verzamelden, bleek dat de gijzelaars in drie groepen opgesplitst waren, en dat een militaire redding niet mogelijk was als de drie niet eerst bij elkaar werden gebracht.

Op de militaire tekentafels in Bogotá was een plan tot stand gekomen dat weliswaar riskant was maar met de nodige intelligentie, logistieke middelen en durf haalbaar was. In juni stapte de hoogste legerleiding naar minister van Defensie Santos, waarna het plan ook aan president Uribe voorgelegd werd. De diplomatieke risico's waren niet gering, zo calculeerde het staatshoofd, maar hij had vertrouwen in zijn generaals.

Montoya, houder van zeventien militaire onderscheidingen, een man die in Fort Knox gestudeerd had, militair attaché geweest was op de Colombiaanse ambassade in Londen en her en der in Colombia helikopter- en commandoteams aangevoerd had in het kader van de (controversiële) strijd tegen de cocateelt, kende het klappen van de zweep. En dus kreeg de generaal groen licht.

Geen plan B

Het is een trotse Montoya die op 3 juli persoonlijk toelichting geeft bij de eerste videobeelden van de vrijlating, "una operación 100 % colombiana", zoals hij stelde, al had het leger dan een beroep gedaan op assistentie en knowhow uit de VS en Israël. "Een week voor de operatie hebben we vanuit mijn huis naar de VS-ambassadeur gebeld, William Brownsfield. Ook generaal Padilla was erbij. De redding (van de drie Amerikanen, ld) was een belofte van president Uribe aan George W. Bush."

Montoya doet het opzet stap voor stap uit de doeken: het smoesje waarmee de guerrillacommandanten 'César' en 'Gafas' zonder argwaan in een voor de gelegenheid in humanitair wit geschilderde helikopter stapten ("We vertelden hen dat hun nieuwe leider, Alfonso Cano, de gijzelaars wou ontmoeten maar dat geen telefonisch contact met hem kon worden opgenomen vanwege het interceptierisico"); hoe de gijzelaars protest aantekenden toen ze geketend werden; hoe een aantal speciale troepen voor de gelegenheid als journalist en cameraman was uitgedost; hoe de hele operatie vlot verliep en het plan B (met een extra gevechtshelikopter) niet moest worden aangesproken, hoe het exploot ten slotte in 22 minuten geklonken was, "de langste in mijn leven".

In de dagen daarop schiet Montoya's populariteit samen met die van de president naar nooit geziene hoogten. Dat bij de reddingsoperatie het embleem van het Internationale Rode Kruis gebruikt werd en dat Genève begrijpelijkerwijs woest is? Dat in de communicatie met de FARC complexloos naar het registratienummer van een Spaanse ngo gegrepen werd? Ach, het doel heiligde de middelen en voor de Colombiaanse opinie betrof het hooguit collateral damage. Weinigen die de strijdkrachten de slordigheid echt kwalijk namen, ze waren wel wat anders gewend.

Montoya's finest hour was echter van korte duur. De overtuigde katholiek, echtgenoot en vader van twee zonen leidde nu eenmaal een landmacht die nog altijd een gruwelijke reputatie achter zich aansleept en steevast met mensenrechtenschendingen in verband gebracht wordt. Het is dat de zaak-Soacha, die ook Montoya de kop kostte, binnen de Colombiaanse strijdkrachten tot de grootste zuivering ooit leidde, ook lang ervoor stond de man al in het krijt bij mensenrechtenverdedigers.

Zo dook hij in 1979 op in het dossier van de Alianza Americana Anticomunista, een paramilitaire groepering die volgens getuigen samenwerkte met het intussen al tien jaar ontbonden Bataljon voor Inlichtingen en Contra-inlichtingen ('Binci'), waar ook Montoya destijds aan de slag was. Montoya's naam viel met name in het dossier van de bomaanslag tegen de communistische krant Voz Proletaria.

In een rapport dat in maart 2007 in de Los Angeles Times gelekt werd, wordt Montoya dan weer in verband gebracht met tientallen verdwijningen in Medellín. Op 16 oktober 2002 namen ordetroepen onder zijn leiding de controle over van de sloppenwijk Comuna 13, die door de guerrilla gecontroleerd werd. Een getuige die in augustus dit jaar opdook had het dan weer over een wapentransactie richting de doodseskaders, aantijgingen op basis waarvan de openbaar aanklager een onderzoek tegen Montoya opende, maar waartegen hijzelf agressief van leer trok. "Ik ben een vechter en dus heb ik vijanden. Maar als ik vecht, dan wel om de democratie te beschermen!" Het mocht niet baten, even later werd de zaak-Soacha de spreekwoordelijke druppel.

Oorlog is oorlog

Desondanks, zegt An Vranckx van de Universiteit Gent, "genieten de strijdkrachten in Colombia ruimere populariteit dan elders in Latijns-Amerika. Natuurlijk waren die falsos positivos een ramp, dat schreeuwt de hoogste legerleiding zelf ook voortdurend uit. Maar op lange termijn oogt het plaatje beter. De jongste jaren zijn immers controlemechanismen ingesteld waarvan men straks de vruchten zal plukken. Padilla, de man die nu aan de top zit, is overduidelijk iemand die niet langer bereid is de potjes gedekt te houden. Potjes die er altijd al geweest zijn, maar nu pas als dusdanig erkend worden."

Mensenrechtenschendingen of niet, oorlog is oorlog, zo laten veel Colombianen hun buik spreken. In de eerste plaats zullen ze Montoya herinneren als de man die, in de woorden van defensieminister Santos, "de FARC de meest vernederende en zwaarste klap in hun 44-jarige bestaan toebracht".

Montoya werd verantwoordelijk

geacht in de zaak van verdwenen en gedode jongeren. Militairen lokten ze mee, kogelden hen neer, waarna ze hun lijken als die van verslagen guerrillero's voorstelden

n Mario Montoya met Ingrid Betancourt na haar bevrijding.