Direct naar artikelinhoud

't Is toch zo fijn onder onze kerktoren

Rationele argumenten zijn er genoeg. Toch liggen weinig bestuurlijke thema's zo gevoelig als de fusie van gemeentes. Dat heeft veel te maken met de vorige fusieoperatie, in 1976. Want toen vele gemeentes samengevoegd moesten, liet de politiek zich van zijn lelijkste kant zien.

Spreek over gemeentefusies en bij velen gaan de hakken in het zand. Dat heeft veel te maken met een idyllische kijk op de eigen lokale gemeenschap. Vlaanderen is al decennialang aan het verstedelijken, maar over het dorp dromen mensen nog altijd zoals Wim Sonneveld dat deed: "Dit dorp, ik weet nog hoe het was/ de boerenkinderen in de klas/ een kar die ratelt op de keien."

Raken aan de gemeentegrenzen is raken aan die dorpsidentiteit. De gemeente, als dichtste lokale bestuursniveau, bepaalt mee de identiteit van zijn bewoners. Het is een openingsvraag waarmee Vlamingen in het buitenland elkaar graag besnuffelen: 'Vanwaar zijt ge?' En dan antwoord je niet met de provincie, de streek of desgevallend de dichtstbijgelegen stad, maar met de naam van je gemeente.

Tegenover buurgemeentes leeft er vaak een gezonde rivaliteit of afgunst. De gedachte dat die rivalen tot dezelfde, grotere gemeentes gaan behoren, is moeilijk verteerbaar. Aan het eigen 'dorp' worden positieve waardes gehecht als nabijheid, leefbaarheid of herkenbaarheid.

Die idylle staat evenwel haaks op de suburbane realiteit in Vlaanderen. Dorpen in Vlaanderen en Nederland zijn allang niet meer de autonome plekken waar mensen 'geboren en getogen' zijn, stelde de Nederlandse geograaf Frans Thissen al eerder. Voor vele ingeweken inwoners hebben ze vooral nog een woonfunctie, voor de andere leeffuncties (werken, winkelen, ontspannen...) wordt soepel over de gemeentegrens gekeken.

Dorpen sterven dus niet uit, ze krijgen alleen een nieuwe plek in het hoofd van de inwoners. Dat zou ruimte moeten geven om toch een rationeel gesprek te voeren over fusie. Dat dat toch moeilijk blijft, heeft, zeker op politiek niveau, veel te maken met het trauma van de vorige grote fusieoperatie in 1976. Ook toen creëerden een economische crisis en de daaropvolgende budgettaire ellende een momentum voor schaalvergroting; ook toen werden fusiemogelijkheden vooraf wetenschappelijk geobjectiveerd.

Maar toen de gemeentes uiteindelijk samengevoegd moesten, liet de politiek zich van zijn lelijkste kant zien. Vele gemeentes werden samengegooid of juist niet om lokale machtsverhoudingen te bestendigen of te verbreken.

Gerrymandering

Gerrymandering, het aanpassen van kiesgebieden in het voordeel van de zittende machthebbers, is een betwistbare praktijk die vooral in de VS vaak voorkomt. In 1976 was het ook een betwistbare politieke Belgische praktijk. "Tot in de laatste nacht zijn er kaarten hertekend en grenzen verlegd. De impliciete doelstellingen - stadsgewestelijke thema's behandelen, de schaal tot 10.000 inwoners brengen - verdwenen uit het zicht", schreef Filip De Rynck, professor lokale bestuurskunde aan de UGent, al eerder in een opiniestuk, nota bene pro fusievorming.

Voorbeelden genoeg. De rode burcht Wijgmaal werd uit een logische fusie met Leuven gehouden omdat de toen nog dominante CVP in de katholieke universiteitsstad haar macht niet wou verliezen. De piepkleine Antwerpse buurgemeentes Hove en Edegem bleven autonoom, omdat de lokale CVP-bonzen Frank Swaelen en Leo Tindemans hun bastionnetje niet wilden opgeven. Een Oost-Vlaams katholiek boerendorp als Kemzeke (geboorteplek van steller dezes) werd niet bij andere boerendorpen gevoegd, maar bij Stekene, om zo de meerderheid van de lokale VU-lijst te breken.

CD&V weet dus drommels goed waarom ze een nieuwe fusie met wantrouwen tegemoet moet kijken. In 1976 heeft voorganger CVP bewezen hoe je politieke verhoudingen kunt doen kantelen met een fusieoperatie (overigens niet als enige: op andere plekken kregen ook liberalen en socialisten een deel van de koek). Nu nog is CD&V dominant in met name de kleinere gemeentes in Vlaanderen. Schaalvergroting zet die machtspositie op de helling.

Omgekeerd kun je evengoed stellen dat N-VA haar regionale politieke overwicht nu inzet om fusies door te drukken die die macht ook lokaal kunnen vertalen. Dan kan de N-VA echt de nieuwe CVP worden.

Wispelturige kiezer

Zulke politieke berekening is menselijk, maar ook futiel geworden, stelt evenwel politicoloog Johan Ackaert (UHasselt). "In 1976 kon je nog voorspellen welke bestuurskleur gefuseerde gemeentes zouden krijgen omdat kiezers trouw aan hun partij bleven. De wispelturige kiezer heeft zo'n berekening onmogelijk gemaakt. In 2006 speelde N-VA lokaal nog niet mee, in 2012 dongen ze mee naar de koppositie. Dat kan op relatief korte termijn ook weer helemaal omkantelen."

Ook al noemt ook hij de operatie van 1976 "bepaald geen voorbeeld van modern democratisch beleid", toch is professor Ackaert, net zoals zijn collega De Rynck, een overtuigd voorstander van een nieuwe fusiebeweging. "Je moet er geen wonderen van verwachten. Fuseren maakt besturen niet per definitie goedkoper, en het duurt vijftien tot twintig jaar voor zo'n operatie zich zet. Maar de gemeentes die destijds gefuseerd zijn, zijn er over het algemeen beter aan toe dan de andere. Zonder fusies was het sociaal of cultureel beleid nooit zo goed ontwikkeld."

Meer democratie is voor Ackaert het ultieme argument voor schaalvergroting. Opmerkelijk, want nabijheid van bestuur wordt juist door tegenstanders aangegrepen om fusies af te weren.

"De positieve waarde van die kleinschaligheid wordt overschat", meent Ackaert. "In kleine gemeentes stelt de kwaliteit van bestuur vaak teleur. De democratische controle is ondermaats, het bestuur blijft decennialang in dezelfde handen, en de administratie kan niet de beste profielen aantrekken. Kleine gemeentes die het goed menen hebben vaak te weinig bestuurskracht om goed te besturen, in vergelijking met grotere. Dat is een democratisch deficit want de kiezer in het dorp heeft hetzelfde recht op goed bestuur als die in een stad."