Direct naar artikelinhoud

Ik ben bang dat zij lekkerder was dan ik

Dat hij zijn bedrog opbiechtte, was een opluchting. De crisis heeft hun relatie verdiept. Maar vier maanden later is er nog altijd haar angst. Angst voor herhaling.

Mijn lief leidde jarenlang een dubbelleven. Mijn argwaan werd gewekt toen ik op een ochtend, net terug van nachtdienst, zag dat hij tot kwart voor twee op WhatsApp had gezeten. Hij woont in Limburg en ik in het noorden. We zien elkaar alleen in de weekenden. Ik was gek op deze man die in alle opzichten de tegenpool was van mijn ex-echtgenoot. Hij was spontaan en gevoelig en kon zomaar ineens in huilen uitbarsten. En ook al moest ik daaraan wennen, later ben ik dat juist gaan waarderen.

Natuurlijk maakte ik me weleens zorgen over die hele zwik exen waarmee hij doordeweeks uit eten ging, maar nadat ik die vrouwen beter had leren kennen, kon het me niet zo veel meer schelen. Ik weet dan ook niet waarom ik uitgerekend die ochtend naar zijn WhatsApp-gedrag keek. Noem het vrouwelijke intuïtie.

Toen ik hem er het weekend daarop meteen naar vroeg: "Wat was je laat gaan slapen, dinsdag", zag ik meteen dat het fout zat. Hij slaakte een diepe zucht, de zucht van iemand die betrapt is en niet weet waar hij moet beginnen. Hij bleek zijn leven al drie jaar te delen met nog een ander. De vrouw stond onder de naam Teun in zijn telefoon. Alles kwam eruit. Hoe vaak hij met haar naar bed geweest was; hoe strak de afspraken waren; dat ze nooit in het weekend belden, maar als ik weg was; dat ze elkaar op maandagavond weer zagen, enzovoort.

Ik wilde weten of hij verliefd was. Op een of andere manier zou verliefdheid het in mijn ogen nog erger maken. De kleinste martelende details wilde ik horen, al wist ik dat alles wat mooi en zuiver was tussen ons hierdoor voorgoed zou bederven.

Nee, hij was niet verliefd. En ze hadden ook al een tijdje geen seks meer. Ik geloofde hem. Hij leek blij dat hij alles kon vertellen, zijn geheim was een steen in zijn maag geweest. Maar nu zat ik met die steen opgescheept. Verdoofd, als in een dichte mist stond ik midden in de kamer met mijn jas nog aan. Het was alsof er een luik onder mijn voeren werd geopend en ik terechtkwam in een vrije val. "Dan houdt het hier op", zei ik en liep naar de voordeur.

Hij hield me niet tegen, maakte geen excuses, zei helemaal niks. Zijn hoofd steunde op zijn handen, zo bleef hij zitten. Ik had zojuist tweehonderd kilometer gereden om met hem te kunnen zijn, nu zou ik opnieuw die tweehonderd kilometer afleggen en mijn kinderen vertellen wat er gebeurd was. Ik startte de motor, maar ik was te verward om auto te kunnen rijden en al na één straat reed ik een parkeerhaven in. Een kwartier lang heb ik huilend over het stuur gehangen. Toen ben ik uitgestapt en ben ik wat gaan lopen, in een poging te kalmeren.

In die mist van radeloosheid kwam ik terecht aan de achterkant van zijn huis en ineens stond ik bij zijn achtertuin. De gordijnen waren open. Hij zat nog steeds in diezelfde voorovergebogen houding op de bank, hoewel er inmiddels een half uur verstreken was. Zijn ellebogen steunend op zijn dijen, zijn vingers half begraven in zijn haar. Dat beeld greep me aan en deed de boosheid in mijn lijf zelfs enigszins verstommen. Ineens wist ik: ik wil hem niet kwijt. Zou ik echt alles wat wij samen deelden weggooien voor dat kleine beetje dat hij met die vrouw had gedeeld? Ik ben mijn auto gaan halen en ben terug naar hem gereden. Binnen omhelsden we elkaar stevig en tot diep in de nacht hebben we samen zitten praten.

Nu is het vier maanden later. Je zou denken: dit is het einde van het verhaal. Maar liefdespijn is als een veenbrand. Steeds wanneer je denkt dat het gedoofd is, laait her weer op. Ik kon wat er gebeurd was maar niet achter me laten. Nu nog steeds niet. Ieder bezoek, ieder weekend opnieuw moet ik er over praten, steeds weer verleid ik hem tot dezelfde, geduldig geformuleerde schuldbekentenissen. Het laat me niet los. Het is of dat weekend dat hij alles opbiechtte gisteren was, alsof het geen kerst en oud en nieuw is geweest, geen krokusvakantie. Ik zeg tegen mezelf: het is over, het is voorbij, het is alweer maanden geleden, maar dat helpt niet. Het blijft spoken in mijn hoofd.

Sinds kort lijkt er iets opmerkelijks aan de hand. Ik worstel nog altijd met zijn overspel, maar hij voelt zich vooral bevrijd omdat het bedrog achter de rug is. Nu hij zich eigenhandig van zijn leugens heeft bevrijd, gaat alles waar hij tot voor kort moeite mee had hem ineens gemakkelijk af. De depressies zijn verdwenen en de cd die hij als fervente amateurmuzikant al zo lang wilde maken, lijkt er nu eindelijk te komen. Hij lijkt ontwaakt uit een afmattende lethargie. Ik zou blij moeten zijn en dat ben ik ook. De crisis heeft onze weekendrelatie werkelijk verdiept. We hebben elkaar laten zien dat we kunnen vechten als het nodig is.

Vroeger deden we ons altijd net iets zorgelozer en mooier voor dan we waren, zoals je ook je huis opruimt als je iemand maar eens in de week ziet. Nu we elkaars diepste verdriet hebben gezien, kan dat niet meer. Toch is dat andere gevoel van verlorenheid veel sterker. Misschien komt er nog eens een moment dat de blijheid om de overwonnen crisis mijn onzekerheid verdrijft. Maar voorlopig ben ik bang. Bang voor herhaling. Bang dat zij mooier, interessanter, lekkerder was dan ik.