Direct naar artikelinhoud

Vingerreizen boven de wereldkaart

De Duitse schrijfster Judith Schalansky geeft zich in haar wonderlijke 'Atlas van afgelegen eilanden' over aan de zoete zonde van de islomanie. Ze delft merkwaardige mythes, anekdotes en verhalen op over vijftig desolate eilanden. En toont de dunne grens tussen paradijs en hel.

Wie is er bang voor islomanie? Gaat het om een onhebbelijke seksuele voorkeur of een nare geestesziekte? Nee, islomanie is een goedaardige afwijking, waar je meestal geen vlieg kwaad mee doet. Lijders aan islomanie voelen zich sterk aangetrokken tot eilanden, bij voorkeur van onherbergzame aard. Het was de Britse schrijver Lawrence Durrell die in zijn boek Reflections on a Marine Venus (1953) voor het eerst de vinger op het verschijnsel legde. Durrell omschrijft islomanie als een "zeldzame geestestoestand": "Er zijn mensen die op een of andere manier eilanden onweerstaanbaar vinden. Het besef dat ze zich in een klein, door de zee omzoomd universum bevinden, vervult hen met een onbeschrijflijke vervoering."

U denkt natuurlijk onmiddellijk - en terecht - aan de Nederlandse schrijver, tv-figuur en bibliofiel Boudewijn Büch (1948-2002). Hij stuwde op zijn eentje de nesofilie of insulafilie (zoals eilandgekte ook wordt genoemd) tot ongeziene hoogten en bezorgde ons er vier prachtboeken en talloze bevlogen tv-documentaires over. Toch sprak ook hij van "een verschrikkelijke kwaal": "Omdat ik van haar niet wil genezen." Want op eilanden steekt altijd weer "die heerlijke pijn der melancholie" de kop op: "Eilandliefde is geenszins een geografisch gevoel, maar hoofdzakelijk een fenomeen van zielkundige aard", zo staat het in Eilanden (1981).

Dat schrijvers zeer vatbaar zijn voor islomanie, bewijst een greep uit de wereldliteratuur. Al vroeg was er de zoektocht naar het mythische, vergane eilandenrijk Atlantis, waar zelfs Plato melding van maakte. En raakte niet iedereen met een vleugje avontuurlijk bloed verslingerd aan Daniel Defoes Robinson Crusoe? Defoe effende het pad voor bijvoorbeeld Herman Melville, de auteur van Moby Dick, die eerst faam vergaarde met Typee (1846), zijn autobiografisch getinte reisverslag over de Markiezeneilanden in Frans Polynesië. In Melvilles zog was er een explosie van eilandenliteratuur in de negentiende eeuw, met uiteraard R.L. Stevenson (Schateiland), Joseph Conrad, Jules Verne en Jack London. Ook in de twintigste eeuw floreerde de islofilie. Auteurs als Ernest Hemingway, George Mackay Brown, Ronald Lockley, Paul Bowles en Michel Tournier (met zijn robinsonade Vrijdag) lustten er wel pap van. En schreef islofiel George Orwell zijn Nineteen Eighty-Four ten slotte niet in het isolement van de Schotse Jura-eilanden?

Ook filmcoryfeeën raakten behept met een eilanddrang. Zo schafte Marlon Brando zich na de opnames van Mutiny on the Bounty in 1965 Tetiaroa aan, terwijl Mel Gibson zichzelf in 2005 voor 15 miljoen dollar het Fiji-eiland Mago gunde en het protest van de oorspronkelijke bewoners flagrant terzijde schoof.

Imaginair reizen

Hoe ontstaat islomanie? De eerste vonk ontvlamt tijdens het jeugdige wegdromen bij het schemerlicht van een wereldbol of bij gemijmer boven een wereldkaart. Zo verging het ook de Duitse schrijfster Judith Schalansky. Ze verlangde als kind naar verre horizonten en naar ontsnapping uit de toenmalige DDR, maar was aangewezen op "vingerreizen in de atlas". Het resulteerde in een onstuitbare passie voor die vaak veronachtzaamde, door zee omzoomde vlekjes. Toen Schalansky later wél uit haar DDR-kerker kon, hoefde het voor haar niet meer. Aan imaginair reizen had ze genoeg. Uit haar eilandliefde puurde Schalansky in 2009 de wonderlijke Atlas van afgelegen eilanden, een sober typografisch juweel in blauw pastel en oranje op snee, waarvoor ze de prijs voor het beste vormgegeven Duitse boek ontving. In haar wereldwijd bestsellende Atlas, nu eindelijk in het Nederlands, inventariseerde Schalansky vijftig eilanden, "waar ik nooit ben geweest en ook nooit zal komen".

Eilanden, zo bedenkt ze, zijn enigszins overbodige "voetnoten van het vasteland" die toch danig tot de verbeelding spreken. Ze dragen welluidende namen als Brava, Banaba, Possession, Clipperton, Tikopia, Pukapuka, Fangataufa of Cocoseiland. Meestal vergen ze wekenlange bootreizen voor je ze bereikt. Eilanden fungeren weleens als laboratoria van de utopie, zoals het beroemde Tristan da Cunha, waar de Schot William Glass ooit een precommunistische samenleving met zeven families bestierde. Maar vaker schuilt er een barre werkelijkheid achter het paradijselijke imago: "Aan de randen van de eindeloze aardbol lonkt geen ongerepte hof van Eden." Veel ontdekkingsreizigers stuitten na een lange expeditie op "woest en waardeloos" gebied, zoals bij de eilanden Macquarie, Socorro of Campbell. Veroveren blijkt een vrijbrief voor ontgoochelingen. Gelukkig was het de avonturiers ook weleens te doen om de fascinatie voor "het mooie niets", vermoedt Schalansky, zoals bij de ijsvlaktes van het Rudolf- of Peter I-eiland. Toch is het hooguit "een kwestie van perspectief" of een eiland al dan niet afgelegen is. De Paaseilanders noemden hun plek immers soeverein "de navel van de wereld".

Vernuftige ontnuchtering

Schalansky weet ons vernuftig te ontnuchteren. Neem haar essay over het nu onbewoonde Britse Saint Kilda, waar destijds twee derde van alle pasgeborenen stierf tussen de zevende en de negende dag. Of het eiland Tikopia, waar verstikking ingeburgerd was om overbevolking tegen te gaan en de lijken niet eens begraven werden. En dan is er natuurlijk Pitcairn in de Grote Oceaan, dat in 2004 onfris in het nieuws kwam met een gigantisch misbruikschandaal. Of het Frans Polynesische atol Fangataufa, door Franse waterstofbomtesten totaal onbewoonbaar geraakt.

Schatgraverij, territoriumdrift, machtsstrijd, teleurstellingen, verlangen en eenzaamheid: Schalansky laat het in haar vignetten allemaal de revue passeren, in een laconieke maar toch elegante taal. Neem bijvoorbeeld de geschiedenis van het Micronesische Pingelap, het eiland van de kleurenblinden met zijn zwart-witte varkens, waarover Oliver Sacks al schreef. Gaandeweg smeedt Schalansky haar wetenswaardigheden en pittige verhalen om tot een gesamtkunstwerk waarin om beurten vuurtorenwachters, stoere zeemannen en muiters de plak zwaaien.

En Schalansky heeft ook nog een boodschap. Ze wijst er fijntjes op dat landkaarten een brutale vertekening van de werkelijkheid zijn én de eeuwige inzet van politiek touwtrekken: "Alle projecties stellen de wereld vervormd voor. (...) De lijnen blijken daarbij ware transformatie-artiesten te zijn." Daarom is "het tijd dat de cartografie tot de poëtische genres wordt gerekend en de atlas zelf tot de schone letteren". En dus prijkt op De atlas van vergeten eilanden treiterig het label 'roman'.

Judith Schalansky, De atlas van afgelegen eilanden, Signatuur, 144 p., 39,95 euro. Vertaald door Goverdien Hauth-Grubben.