Direct naar artikelinhoud

‘Ja, Soeur Sourire was een slachtoffer, maar het was ook wel haar eigen fout’

In de film Soeur Sourire zet de Waalse actrice Cécile de France (33) de transformatie neer van de jonge vrouw Jeannine Deckers tot het wereldwijd bejubelde maar tegelijk dramatische fenomeen van de zingende non. ‘Men mocht best voelen dat Jeannine Deckers veel gebreken had en dat ze soms echt onuitstaanbaar kon zijn, maar het was ook iemand die door alles en iedereen in de steek werd gelaten: door haar ouders, door het klooster, door de staat via de fiscus, door haar manager en ten slotte door het publiek.’door Jan Temmerman

Haar familienaam laat iets anders vermoeden, maar Cécile de France werd in juli 1975 wel degelijk in Namen geboren. Op 17-jarige leeftijd trok ze naar Parijs om er een toneelopleiding te volgen, terwijl ze als au pair in haar onderhoud voorzag.Sinds ze in 2002 in L’Auberge espagnole van regisseur Cédric Klapisch de rol speelde van de nuchtere, politiek geëngageerde Waalse lesbienne Isabelle en daarmee de César voor de beste vrouwelijke belofte in de wacht sleepte, heeft het land waarvan zij de naam draagt haar helemaal in de armen gesloten. Het is inmiddels ook zo’n acht jaar geleden dat Cécile de France haar jawoord gaf aan regisseur Stijn Coninx om de hoofdrol te vertolken in de biopic die hij over Soeur Sourire wilde draaien. De financiering van het filmproject bleek een moeilijke en dus langdurige klus, maar de actrice bleef haar belofte trouw.

Een opmerkelijk bewijs van loyauteit, en het doet ook vermoeden dat u toch wel erg gefascineerd werd door het personage van Jeannine Deckers, alias Soeur Sourire.

Cécile de France: “Absoluut! Zoals iedereen kende ik uiteraard dat liedje, maar voor de rest wist ik voordien helemaal niets van haar toch wel buitengewone levensloop. Toen ik dat verhaal hoorde, voelde ik mij als actrice meteen aangesproken om zo’n compleet en complex personage te kunnen vertolken. Het gebeurt niet elke dag dat je zo’n interessante, diepe en contradictorische rol aangeboden krijgt. En het was ook nog eens een personage dat echt bestaan heeft. Kortom, allemaal redenen waarom ik direct geïnteresseerd was. Ik heb toen ook Stijn ontmoet en dat klikte meteen formidabel. Het is inderdaad een heel gedoe geweest om de film gefinancierd te krijgen en het project is zelfs enkele keren op sterven na dood geweest, maar uiteindelijk is het dan toch gelukt.”

Waarom heeft het volgens u zo lang geduurd?

“Ik was indertijd - dat was de periode dat L’Auberge espagnole in roulatie kwam - nog niet erg bekend. En het is ten slotte een film die nogal wat heikele thema’s behandelt, zoals homoseksualiteit, belastingschuld, zenuwinzinking, alcoholisme, zelfmoord, de kerk... Misschien vond men het allemaal wat te somber. Het is niet bepaald een onderwerp dat doet dromen of dat geschikt is voor een romantische komedie. “Het bleek ook onmogelijk om een televisiezender geïnteresseerd te krijgen en toen het ten slotte toch leek te lukken, liet plots de Franse distributeur het afweten. Gelukkig was er toen de Franse producent Eric Heumann om ons te redden.”

Heumann is ook de producent van Indochine, de film met Catherine Deneuve die in 1993 Daens de Oscar van de beste buitenlandse film heeft afgesnoept.

“Inderdaad. (lacht) Maar misschien was het uiteindelijk niet zo slecht dat het allemaal zo lang geduurd heeft. In 2002 was ik allicht nog te jong en nog niet rijp genoeg voor deze rol. Soeur Sourire was 33 toen ze het klooster verliet. Dus in het midden van het filmverhaal hadden wij exact dezelfde leeftijd. “Gedurende al die jaren hebben Stijn en ik ook veel over het project kunnen nadenken, over het personage kunnen praten en was er voldoende tijd om aan het scenario te dokteren, want dat is nog vaak gebeurd. En zelf heb ik ook een beetje aan de dialogen kunnen sleutelen.”

Hoe is die samenwerking met Stijn verlopen?

“Het is zijn film. En ik ben maar de actrice. En dat vind ik prima, want ik hoef de verantwoordelijkheid van een regisseur niet. Maar we konden het erg goed met elkaar vinden, we zaten wel degelijk op dezelfde golflengte en ik kon hem dus moeiteloos volgen. Stijn is iemand die zeer goed kan luisteren en die rekening heeft gehouden met veel van mijn voorstellen en suggesties. Ik vond het bijvoorbeeld belangrijk dat ook de schaduwkantjes van Jeannine Deckers voldoende aan bod zouden komen. Maar het was zeker niet zo dat onze ideeën tegenstrijdig waren. Ze waren veeleer complementair. Ik heb mij, net als Stijn natuurlijk, heel erg in het personage verdiept. Zo heb ik veel gehad aan het boek van Luc Maddelein en Leen van den Berg over Soeur Sourire. Ook alle interviews met haar heb ik bekeken of gelezen, en ik heb zelfs gitaarlessen gevolgd en haar liedjes leren zingen.”

U zingt die liedjes zelf in de film?

“Ik ben natuurlijk geen echte chanteuse, maar haar liedjes zijn eerlijk gezegd ook niet zeer moeilijk te vertolken. Ik zing natuurlijk niet zo goed als Jeannine, want zij had een zeer mooie, zeer heldere stem. Maar indien mijn interpretatie niet goed genoeg was geweest, dan had men achteraf tijdens de postproductie de liedjes nog altijd kunnen dubben. “Wat het gitaarspel betreft, heb ik maandenlang geoefend om de fragmenten die nu in de film zitten in de vingers te krijgen.”

In de film Un Secret van Claude Miller speelde u de rol van een zwem- kampioene. Daar hebt u naar verluidt ook maandenlang voor getraind. Zijn dergelijke fysieke uitdagingen belangrijk voor u als actrice?

“Zeer zeker. Het is niet zo dat ik op die inspanningen kick, maar het is een instinctieve, bijna dierlijke manier om zich via het lichaam een bepaald personage toe te eigenen. En op die manier zachtjes maar diep binnen te dringen in de psychologie van het personage. Dat is een proces dat verschillende maanden in beslag kan nemen. Maar ik doe dat graag, dus dat gaat eigenlijk vanzelf.”

Hoe moeilijk was het om een non te spelen?

“Dat was niet meer of minder voor de hand liggend dan het spelen van een prostituee, een verkoopster van onroerend goed, een dienster of een politieagente, zoals in Les gardiens de l’ordre, de film die ik nu aan het afwerken ben. Het was zelfs eerder geruststellend om je achter zo’n habijt te kunnen verschuilen. Als een soort bescherming. Dat vergemakkelijkte zelfs de vertelling.”

Dat past trouwens bij het personage van Jeannine Deckers, want voor haar was die intrede in het klooster ook geruststellend en een vorm van bescherming zoeken.

“Ja, dat heeft zeker meegespeeld. Ze gaat om verschillende redenen in het klooster. Om zich te valoriseren tegenover haar ouders. Om er antwoorden te vinden op haar vragen. Om er troost en liefde te vinden, want die heeft ze helemaal niet gekregen van haar moeder. Om er als het ware God uit te dagen. Er waren dus heel wat redenen, maar het was in feite ook een vlucht. Ze vlucht voor haar moeder en voor al haar angsten als postadolescente. Haar angsten in verband met de fysieke liefde en met haar eigen seksualiteit. Ze ontvlucht dat allemaal door in het klooster te gaan. Net zoals ze later zal vluchten in de alcohol, in de pillen, in de schulden. En ten slotte is er haar zelfmoord en dat is toch ook een vorm van vluchten.“Belangrijk is ook dat Stijn films maakt voor de mensen. Hij maakt geen films om zijn mise-en-scène te laten opvallen. Hij stelt zijn regie ten dienste van de film. Hij had van dit levensverhaal ook een gitzwarte film kunnen maken, vol sombere momenten. Een verschrikkelijk verhaal dat ons als een mokerslag midden in het gezicht treft. Maar Stijn weet ook dat de mensen geen zin hebben om af te zien en twee uur in de bioscoop te gaan zitten om zich bij het buitengaan een kogel door het hoofd te schieten. Zeker niet omdat dit sowieso een verhaal is dat uitloopt op een zelfmoord. Voor Stijn moest dit een film over liefde worden, waarmee de mensen zich kunnen identificeren. Ook al gaat het over een vrouw die niet kan liefhebben. Omdat men haar nooit geleerd heeft te beminnen, zichzelf te beminnen of zelf bemind te worden. Ze is ontwapend. Het geluk ligt bij wijze van spreken voor het grijpen, juist naast haar. Maar ze weet er geen weg mee. Ik denk dat iedereen dat wel een beetje kan begrijpen.”

U had het over de interviews van Soeur Sourire. Stijn vertelde dat het hem was opgevallen hoezeer het daarin altijd over ik, ik, ik ging.

“Inderdaad. Ze had een ego dat buiten proportie was.”

Hij noemde haar zelfs een soort ‘emmerdeuse’. Maar ze is ook een slachtoffer en in de film slaagt ze er toch in de sympathie van de toeschouwer vast te houden.

“Ja, dat was ook de bedoeling van Stijn. En dat maakt het ook interessant. Het moest een menselijk en dus genuanceerd portret worden. Geen manicheïsme. Ondanks al haar tekortkomingen moet het publiek toch empathie kunnen voelen. Dat geldt trouwens ook voor de andere personages. Haar moeder mag weliswaar zeer autoritair zijn, maar men voelt toch ook haar fragiliteit en haar pijn. En de moeder-overste is evenmin een zwart-witpersonage. Men mocht best voelen dat Jeannine Deckers veel en grote gebreken had en dat ze soms echt ‘chiante’ kon zijn, maar het was toch ook iemand die door alles en iedereen in de steek werd gelaten: door haar ouders, door het klooster, door de staat via de fiscus, door haar manager en ten slotte ook door het publiek. Soeur Sourire was dus een slachtoffer, maar het was ook wel haar fout. Dat maakte dit project voor mij juist interessant.“Het is allemaal begonnen met een ietwat naïef liedje, dat zo makkelijk in het hoofd bleef hangen en dat op de koop toe ook nog eens door een non met een gitaar gezongen werd. Maar toen raakte ze haar sluier en ook nog eens haar artiestennaam kwijt. En meteen was, tot haar grote wanhoop, ook het fenomeen verdwenen, ook al heeft ze het naderhand nog met andere liedjes geprobeerd. Ze had toen moeten stoppen en zich tevreden stellen met de herinnering aan het succes. Maar ze verzeilde in de anonimiteit en dat was verschrikkelijk voor haar, want ze had geproefd van de liefde van het publiek. En van de roem, de euforie en het extreme genot om bejubeld te worden. Jeannine was altijd op zoek geweest naar liefde en die had ze toen op directe wijze gekregen van haar publiek. In de film zijn dat de enige momenten waarop ik mezelf heb toegelaten om echt te stralen. Om er gelukkig uit te zien en echt te glimlachen.”

In de film zegt Jeannine Deckers dat de naam van Soeur Sourire eigenlijk niet echt bij haar past.

“Ja, dat is iets wat zij in werkelijkheid ook in een interview gezegd heeft. Ze wordt op dat moment omringd door de andere zusters en zij voegt eraan toe: ‘Men kan goed merken dat ze mij niet kennen.’”

Hebt u zelf een katholieke opvoeding gekregen?

“Neen. Het geloof speelt in deze film weliswaar een rol, omdat het een dramatisch element is en omdat het voor interessante personages zorgt, maar persoonlijk kan ik daar eigenlijk niets over zeggen.”

In Quand j’étais chanteur speelde u de vrouwelijke hoofdrol naast Gérard Depardieu. In deze film speelt Jan Decleir - dat is zo’n beetje onze eigen Depardieu - de rol van uw vader. Maar dat blijkt hier wel een echte pantoffelheld te zijn. Ik denk niet dat Decleir ooit eerder zo’n zwakkeling gespeeld heeft.

“Ja, de vader is een personage dat opgesloten zit in zijn mutisme en die zich laat verpletteren door de moeder. En dat heeft zeker ook een invloed gehad op de persoonlijkheid van Jeannine. Dat komt trouwens wel vaker voor in veel gezinnen, waar de vader zichzelf als het ware wegcijfert en waar de moeder haar autoriteit over de kinderen misbruikt. “Het is weliswaar een kleine rol, zonder veel dialogen, maar Jan vertolkt dat zeer goed. Toen ik hoorde dat hij de rol van mijn vader zou spelen, was ik heel erg gelukkig. Bij het kleinste of het minste wat hij moest doen, zelfs zonder iets te zeggen, gebeurde er altijd iets formidabels. Echt ongelooflijk! Ik ben een heel grote fan van hem. Ik durf gerust te stellen dat Jan Decleir en Gérard Depardieu de twee grootste acteurs zijn met wie ik al heb mogen samenwerken.”

U hebt al belangrijke rollen gespeeld in allerlei films. Maar Soeur Sourire is wel degelijk de eerste film die helemaal op uw schouders rust. Dat is een grote verantwoordelijkheid.

“Ja ja, dat besef ik wel. (lacht) Maar ik heb dan ook voldoende tijd gehad om daar over na te denken. Dus ik ben mij wel degelijk bewust van die verantwoordelijkheid. Maar het belangrijkste voor mij was de draaiperiode en nu kan ik alleen maar hopen dat de mensen zich door deze film zullen aangesproken voelen, want we hebben hem met een groot hart en veel passie gemaakt. Wat er daarna gebeurt, hebben we niet meer in de hand.”

U bent nu als actrice zelf ‘bankable’ geworden, in de zin dat een film makkelijk gefinancierd raakt als u besluit om mee te stappen in het project. Hoe kiest u die films?

“Net als voorheen. Ik luister naar mijn hart. Een scenario kan mij een coup de coeur bezorgen. De rol kan interessant zijn. De regisseur kan mij overtuigen en iets bijbrengen. Voilà, dat zijn zowat de drie ingrediënten. Maar dat is altijd zo geweest, dus eigenlijk is er voor mij niets veranderd. Ik moet hel wel spannend en uitdagend vinden. Daarom zal ik veeleer rollen weigeren die te dicht bij mij liggen, personages waarvan ik vind dat ze te veel op mezelf lijken. Als er niets te creëren valt, ben ik ongelukkig. Als ik alleen maar als mezelf naar de set moet komen, zou ik dat triestig vinden. Ik besef natuurlijk wel dat mijn weigering het soms moeilijker maakt om een project gedraaid te krijgen, maar ik ben nu eenmaal geen sociaal assistente. Ik kan niet alle regisseurs helpen. Ik draai nu ook geen kortfilms meer, want ik heb daar niet langer mijn plaats. Ik heb het vroeger vaak gedaan en ik heb op die manier ook het vak geleerd. Men is jong, men leert en men mag zich al eens vergissen. Het is nu aan de nieuwe generatie om die plaats in te nemen.”

Als u een film draait, kunnen journalisten wel de set bezoeken om u aan het werk te zien, maar een interview zit er niet in.

“Neen, dat kan als de film klaar is, zoals nu. Als ik draai, dan draai ik. En als ik de promotie van een film moet verzorgen, dan verzorg ik de promotie. Het is niet zozeer een kwestie van concentratie, maar in mijn hoofd ben ik absoluut niet in staat om die twee dingen te vermengen. Praten over een film of over mijn personage, zoals ik nu doe, kan ik niet terwijl ik aan het draaien ben. Als ik aan het werk ben, ben ik instinctief en dierlijk bezig. En dat kan ik niet intellectualiseren. Dan vind ik daar gewoon de juiste woorden of de juiste zinnen niet voor. Mijn methode om een personage tot leven te brengen zit in de vertolking. Dat gebeurt niet door er op dat moment over te praten. Ik voel die dingen liever aan. Ik ben niet zo’n cerebrale, maar eerder een intuïtieve actrice.”

Maar met de regisseur kunt u op de set toch over uw personage praten?

“Natuurlijk! Maar dat is iets helemaal anders. We kennen elkaar, we hebben onze eigen codes, we kunnen om het even wat tegen elkaar zeggen. Het is zoals in een familie. We hoeven onze woorden niet te wikken of te wegen. Maar journalisten maken geen deel uit van die familie. (lacht) Die mogen hooguit op bezoek komen. Ik moet toch ook niet bij jou langskomen terwijl je bezig bent met de voorbereiding van een interview om alvast te informeren welke vragen je zult stellen. Wel, dat is net hetzelfde.” (lacht)