Direct naar artikelinhoud

Van vandaal tot kunstenaar

Op bushokjes, in tunnels, op trein- en metrowagons: sinds de jaren tachtig maken graffiti onmiskenbaar deel uit van ons straatbeeld. Het fenomeen ontbolsterde in New York in de jaren zeventig en een decennium later waaide het over naar Europa en Brussel. Het Museum van Elsene doet deze zomer een schuchtere poging om graffiti een plaats te geven binnen de muren van een museum.

Sinds tal van straatkunstenaars, van Keith Haring tot Banksy, door de kunstwereld werden omarmd, is iedereen het erover eens dat graffiti wel degelijk kunst is. Hoewel de graffitibeweging sinds het nieuwe millennium artistieke erkenning krijgt, is het Museum van Elsene het eerste Brusselse museum dat zijn deuren voor deze kunstvorm openzet.

Er is in Elsene heel wat te zien: vooral foto's van graffiti op straat en een aantal spuitbuswerken op doek. Maar visueel overweldigend is het allemaal niet echt. Om de rauwe energie van de graffs te voelen, moet je toch nog steeds op straat zijn. Daarom stippelde het museum ook een wandeling uit langs de beste werken in Brussel. Het interessantste in de expo zijn de achtergrondteksten en de recentste werken van sommige kunstenaars, zoals de inmiddels bekende Bonom, een van de beste Brusselse graffiteurs.

De tentoonstelling bestaat uit drie delen: in een eerste stuk krijgen we de geschiedenis van de graffiti met archiefmateriaal van de Brusselse pioniers. Het tweede deel toont hedendaags werk van kunstenaars die deze beweging heeft voortgebracht, van Arne Quinze tot Hell'o Monsters. Tot slot staat de expo stil bij een aantal toonaangevende figuren uit de actuele Brusselse stedelijke kunst.

De beweging ziet in de seventies in New York het daglicht, maar in België breekt de stroming pas door in de jaren '80, nadat Maurice Keitelman, een galeriehouder bij de Zavel, tijdens een reis naar de VS de New Yorkse graffiteurs ontdekt.

Totaal ondersteboven van de energie die uit het werk spreekt, organiseert hij in 1984 de eerste Belgische expo van het genre: 'Graffiti!'. Met werk van onder anderen Jean-Michel Basquiat, Keith Haring, Koor en Crash. Op de uitnodiging is in felle kleuren een ontploffing geschilderd met in het midden het woord 'crash'. Zowel het doek als de oorspronkelijke uitnodiging prijken in Elsene aan de muur.

De Brusselse pioniers willen, net als de Amerikaanse writers, een visuele explosie op de muren. Met hun tags tonen ze dat ze bestaan. "Moi aussi j'existe" staat in oranje letters op een Brusselse muur. Rond 1988 duiken er overal gigantische graffs op, vooral langs spoor- en metrolijnen. In New York spreken de graffitikunstenaars over "watching my name go by".

Tegelijkertijd ontstaat de hiphopbeweging. Midden jaren tachtig brengen breakdance, rap en graffiti Brusselse jongeren bij elkaar. Er ontstaan verschillende crews en iedereen wil king zijn van de straat. De oorlog wordt niet uitgevochten met geweren, maar met spuitbussen en breakdance battles.

Vanaf het nieuwe millennium wijken graffitikunstenaars steeds vaker uit naar verlaten plekken, waar ze in alle rust lang aan een werk kunnen schilderen. De focus verschuift van de letters naar het beeld. In het museum is 'Ode to Serge' te zien, een mooi sjabloon op vinyl van een rokende Serge Gainsbourg. Op hippe stickers staat dan weer een afbeelding van David Lynch' 'Eraserhead'. Helaas wordt de neograffiti maar zeer summier geïllustreerd, terwijl dit genre grafisch gezien veel interessanter is dan de vroegere tags.

Nadien komt ook de postgraffiti op, werken die niet op straat, maar in het atelier ontstaan. Om die huidige tendens te illustreren heeft het Museum carte blanche gegeven aan een aantal belangrijke graffiteurs: Defo Dalbino en Eyes B maakten in het museum een grote muurschildering. Bonom kreeg een hele muur om zijn werk tentoon te stellen. Obêtre & Parole tot slot, maakten een houten robot. De robot is opgebouwd als de stad Brussel zelf, met daken van huizen, politieauto's en bewakingscamera's.

Het idee van de stad blijft aanwezig, ook in werken die niet op straat ontstaan.