Direct naar artikelinhoud

Uitstelgedrag

o kraai, wat doe je in mijn tuin?
je kwam er in je eentje zomaar
aanvliegen, streek neer op
een boom en stootte daar
je kreten uit: kaa! kaa! kaa!
weet je dan niet
waarvan je vehikel bent,
zo diep in mijn cultuurgenoom
verankerd, dat het mijn ratio omzeilt
en in mijn lichaam haakt
dat ik hier na het ziekenhuis-
bezoek te ruste heb gelegd.
ik wil jou niet in mijn betekenis-
geneigde brein, dat moet geloven
dat ze thuiskomt, dat ze
net zo onsymbolisch blijft
als jij voor mij moet zijn.
Joost Baars, Binnenplaats, Van Oorschot, 2017.

Op mijn 24ste publiceerde ik mijn eerste gedicht in een inmiddels al lang overleden literair tijdschrift. Meteen kreeg ik van alle kanten de vraag wanneer mijn debuut uitkwam. Ik wachtte daar nog jaren mee, want als je zoiets doet, moet je het goed doen, zeker in de poëzie. Er is anno 2017 minder aandacht dan ooit voor papieren verskunst. Amper een handjevol eerstelingen wordt gerecenseerd, waardoor veel beginnende dichters het gevoel hebben dat hun eerste bundel op zijn minst Nobelprijswaardig moet zijn om te worden opgemerkt. Met als gevolg: uitstelgedrag.

Het tegenovergestelde zie je bij de jongste generatie romanciers. Het ene na het andere halfgecorrigeerde debuut wordt de wereld ingeslingerd. Natuurlijk, het is moeilijk om niet te zwichten voor een uitgever die met een contract en een badkuip vol kaviaar klaarstaat om jouw roman dezelfde dag nog naar de pers te sturen. Maar de haast waarmee de ene na de andere jonge schrijver de markt op wordt geknald, zorgt jaarlijks voor heel wat halfbakken romans en evenveel ongelukkige auteurs.

Morgen wordt tijdens Poetry International de Buddingh' uitgereikt, de belangrijkste debuutprijs voor poëzie van Nederland en Vlaanderen. Er zijn twee dichters genomineerd die al eeuwen in de dichtwereld rondlopen: Vicky Francken (1989) en Joost Baars (1975). Beiden publiceerden al in chique literaire tijdschriften toen ik nog moest leren wat een enjambement was. Ze werden meer dan tien jaar lang lastiggevallen met de vraag wanneer ze nou eindelijk eens met een dichtbundel op de proppen zouden komen. Dat leidde in het geval van Baars tot een writer's block en bij Francken tot ontevredenheid en onzekerheid over het eigen kunnen.

Gelukkig kwamen ze dat te boven, wat leidde tot twee heel sterke bundels, waarvan één morgen gegarandeerd de Buddingh' wint. Als ik kijk naar de jurysamenstelling, ben ik geneigd om het voordeel van de twijfel aan Baars' Binnenplaats te geven, maar het zal erom spannen. Francken schrijft in Röntgenfotomodel prachtige regels: 'als ode aan de aarde/ ligt het lichaam lang windstil'. Baars heeft sterke beelden en af en toe komt er een gedicht als het bovenstaande voorbij dat je kippenvel bezorgt.

Eigenlijk is het dus een zegen dat er tegenwoordig zo weinig aandacht aan papieren poëzie wordt besteed, want het zorgt ervoor dat een dichter wel drie keer nadenkt voor hij zijn entree maakt. Waardoor er jaarlijks veel meer sterke debuutbundels dan debuutromans verschijnen. Vergeleken met prozaïsten debuteren dichters in het tempo van een slak op valium. Gelukkig maar, want dat levert fantastische, ingedikte poëzie op.

Het afgelopen jaar waren er heerlijke eerstgeborenen: het romantisch-zwarte Door het vanggat van Aly Freije ('littekens maken sterk, breken/ kun je het leven niet verwijten'), het lyrische Waanzin went niet van Max Greyson ('Nooit zal ik je ontbossen, nooit zal ik iets rooien') en het korte maar krachtige De dagen de dingen van Pauline Sparreboom ('Uit angst om af te geven aan de dingen/ of erger: andersom, blijf je liggen/ zo breng je de dagen door met/ het doorbrengen van de dagen, het stille'). En natuurlijk de bundels van Francken en Baars, die ieder op zich al een geschenk aan de Nederlandse dichtkunst zijn. En die de lat alleen nog maar hoger leggen voor degenen die na hen hun entree zullen maken.

Ik kan niet wachten.