Direct naar artikelinhoud

Alle schepsels, voor groot en klein

Moeten er nog informatieve boeken zijn, nu de jeugd van tegenwoordig zowat alles kan googelen? Deze vijf publicaties laten daar - elk door hun bijzondere kwaliteiten - geen misverstand over bestaan. Laat het vakantiebeest in u maar los.

Natuur als spannend avontuur

In primaire kleuren en dankzij talloze doorkijkjes in gekartonneerde pagina's weet Parijzenaar Hector Dexet in Mijn tuin de verwondering voor de vaak verborgen rijkdom van de natuur mooi te evoceren.

Hij gaat daarvoor inventief aan de slag met vormentaal. Een van de mooiste voorbeelden daarvan is de doorsnede van een boom met vele jaarringen. In het midden van die ringen kijken twee ogen je doordringend aan, en die ogen blijken op de volgende pagina te behoren aan een uil die in die boom woont. En in wiens kop je een gelijkaardig lijnenspel ontwaart als dat van de boomringen.

Zo zitten er wel meer verfrissende associaties in die opgebouwd zijn vanuit beelden, en waarbij de kijker/lezer tegelijk een en ander 'bijleert' over de bedrijvigheid van Moeder Natuur. Vooral de insecten komen daarbij gretig aan hun trekken.

De grens tussen fantasievol prentenboek en non-fictieboek is in het geval van Mijn tuin smal, maar het is net dat hybride karakter dat een unieke kracht verleent aan dit speelse kleinood. Kijkplezier en didactiek kunnen perfect samengaan, meer nog, ze versterken elkaar. Het zou me dan ook niks verbazen mocht elke peuter na lectuur stante pede zelf op ontdekking willen gaan.

Vinnige retro

Dat haaien tot de verbeelding spreken, weten we sinds de roemruchte prent Jaws. Maar de getalenteerde Britse tekenaar Owen Davey weigert mee te surfen op die sensatiebeluste Hollywood-golf. Integendeel, in een apart hoofdstuk gewijd aan de witte haai, de rockster der haaien zeg maar, nuanceert hij sterk dat deze beruchte vis verlekkerd zou zijn op mensenvlees. Ze vallen inderdaad soms surfers aan omdat hun contouren van onderuit gezien, in combinatie met hun surfplank, lijken op die van een zeehond of zeeschildpad.

Zo staat Haai ahoi! vol van verrassende weetjes. Dat deze onderwaterjager een van de oudste roofdieren ter wereld is bijvoorbeeld. Liefst 420 miljoen jaar oud, terwijl de mens er 'amper' 3 miljoen op zijn teller heeft staan. Of dat er 500 (!) verschillende soorten haaien zijn, van de geschulpte hamerhaai over de verpleegsterhaai tot de epaulethaai. Davey bespreekt ze gelukkig niet allemaal, maar pikt er de meest opmerkelijke exemplaren uit.

Daarbij maakt hij ook regelmatig de vergelijking met de mensenwereld, wat voor een beter begrip zorgt. Als hij wil aantonen hoe klein de dwerglantaarnhaai wel is, beeldt hij de vis af naast een kleurpotlood op ware grootte. Je snapt het meteen... Bovendien ademt dit boek een aangename retro-feel door het zachte, gedoseerde kleurgebruik en de gestileerde tekenstijl. Een waardige opvolger voor Daveys vorige tour de force, Allemaal apen.

Lief en leed van geleedpotigen

Over plaagmieren, bombardeerkevers, glimwormen en eindeloos veel meer', zo luidt de ondertitel van Het wonderlijke insectenboek. En het maakt die belofte ook helemaal waar: schrijver/wetenschapper Bart Rossel en illustrator Medy Oberendorff hebben een stevig gedocumenteerd en royaal geïllustreerd werk afgeleverd over wat zijzelf - duidelijk zeer begeesterd door hun onderwerp - 'de sterkste, nuttigste, lastigste en succesvolste beestjes op aarde' noemen.

In zeven hoofdstukken komen allerlei aspecten van de insectenwereld aan bod: van hun vernuftige verdedigingsmechanismen tegen vijanden tot de meest wonderlijke voortplantingsrituelen. Met als kampioen in de verleidingskunsten: de vrouwelijke glimworm die tijdens de zomer haar achterste oplicht om zo de ware jakob aan de haak te slaan.

Rossel heeft duidelijk veel research verricht en slaagt er doorgaans in om de informatie niet enkel bevattelijk, maar ook lichtvoetig en/of spannend te verpakken. Al kon het naar mijn idee hier en daar toch compacter verteld.

Veel indruk maken ook de haast fotografische beelden van wetenschappelijk illustrator Oberendorff, zo secuur getekend dat je de beestjes als het ware ziet, nee voelt kruipen. Haar illustraties komen nog beter tot hun recht dankzij het groot formaat van deze uiterst verzorgde publicatie.

In dat verband verdienen ook de ondersteunende typografie en heldere lay-out van vormgever Dooreman een pluim. Zoveel geconcentreerd vakmanschap, daar kan geen Wikipedia tegenop.

Bevlogen portretten

"De eerste vogel in dit boek is een herrieschopper. Hij komt met heel veel bombarie binnenvallen. We vroegen hem of het wat minder kon, maar nee, het kon niet minder. Want een gaai is een gaai en die klinkt nu eenmaal als een draadloze elektrische boormachine die de ene na de andere schroef de muur injaagt.'

Met deze grappig-gevleugelde aanhef begint Bibi Dumon Tak het eerste vogelportret van de dertig die Het heel grote vogelboek rijk is. Het geeft meteen een idee van haar plastische, speelse stijl en de directe, onverbloemde toon. Weg saaie schoolse muffigheid, bij de meermaals bekroonde Dumon Tak staat non-fictie vooral voor ongebreideld weet- en leesplezier.

Nochtans zag ze zich voor een bepaald zware opdracht gesteld. Het heel grote vogelboek is een erg vrije bewerking van het standaardwerk Nederlandsche vogelen: een soort inventaris van alle vogels die in Nederland broeden. De makers van dit levenswerk, dominee Nozeman en de familie Sepp, begonnen eraan in 1770. Pas 59 jaar later, toen de eerste bezielers al waren gestorven, zag hun ambitieuze boek eindelijk het licht. Liefst tweehonderd vogels waren intussen samengebracht, secuur beschreven door Nozeman en epigonen, en van schitterende ingekleurde gravures voorzien door de Sepps.

Die prachtige oude afbeeldingen zijn in de bewerking van Dumon Tak gelukkig behouden gebleven, de teksten zijn gloednieuw. Een gedurfd huwelijk dat wonderwel werkt. Want, 'dat is het leuke aan wetenschap: dat er nooit een einde aan komt', zo rechtvaardigt Dumon Tak in een proloog haar dertig kersverse schrijfsels. Zij weet intussen natuurlijk meer en andere dingen over vogels dan pakweg 250 jaar geleden. En zo kunnen jong en oud zich vandaag weer naar hartenlust verwonderen over de grutto en de aalscholver, de blauwborst of de knobbelzwaan.

Het heel grote vogelboek is inderdaad groot qua afmetingen, maar het is vooral groots door de veeleer zeldzame combinatie van gedegen research, goed gedoseerde informatie en esthetisch genot in zowel woord als beeld.

Gebots tussen mens en dier

Twee jaar geleden gonsde het op de sociale media zowat wereldwijd van de verontwaardiging toen men hoorde over de lafhartige moord op leeuw Cecil. Het koninklijke beest was in Zimbabwe uit een wildpark gelokt zodat een schatrijke Amerikaanse tandarts hem kon neerknallen en als trofee mee naar huis kon nemen. Voor grof geld uiteraard.

Joukje Akveld beschrijft in Wij waren hier eerst heel kort dit incident, in de kantlijn van het hoofdstuk 'Geboren voor de kogel'. Daarin brengt ze verslag uit van het fenomeen canned hunting (ingeblikte jacht) in Zuid-Afrika: welpjes worden van hun moeder weggehaald, jarenlang door mensen gefokt om uiteindelijk in kleinere, met hekken omzoomde privéparken terecht te komen met als eindbestemming... de dood door de kogel. Trofeejagers uit rijkere landen betalen duizenden dollars om zo'n leeuw, sowieso al een bedreigde diersoort, op een drafje te komen doden.

Het is een van de meest cynische verhalen die Akveld heeft gesprokkeld op haar vier maanden durende rondreis door Zuid-Afrika, het land waar het grootste aantal verschillende zoogdieren voorkomt. De vraag is hoelang nog. 'Mens en dier zitten elkaar vaak in de weg. Dit boek gaat over hun gebots', zo benoemt de schrijfster het zelf.

Gelukkig heeft ze ook en vooral veel oog voor mogelijke oplossingen. Voor het schone idealisme van mensen die het in wildparken of opvangcentra opnemen voor bedreigde, verweesde of gewonde dieren. En voor de schoonheid van de talloze beestjes zelf, dat spreekt voor zich.

Akveld heeft een staaltje intelligente en bezielde journalistiek afgeleverd, dat doorgaans vlot leest én stevig aan het denken zet. De mini-illustraties van de Zuid-Afrikaan Piet Grobler en de kleurenfoto's maken het helemaal af.