Direct naar artikelinhoud

De Onvrije Democraat

Peter Vermeersch is schrijver en hoogleraar politieke wetenschappen aan de KU Leuven. Hij doet al jaren onderzoek rond Centraal- en Oost-Europa.

Hongaars premier Orbán wilde een referendum over vluchtelingen omdat hij dit het belangrijkste thema in de Hongaarse politiek sinds 1989 vindt, ook al waren er ondertussen geen vluchtelingen meer in Hongarije. Het werd een flop. Maar dat zou je niet zeggen als je deze week Orbáns persconferenties ziet en de Hongaarse berichtgeving leest. Orbán doet er alles aan om dit als een eclatante overwinning te voor te stellen.

De reden is simpel. Om zijn erg particuliere invulling van wat een democratie is - een systeem waarin de meerderheid altijd gelijk heeft - in stand te houden, moet hij wel blijven winnen. Met dat doel voor ogen experimenteert hij er al jaren op los: de media aan banden leggen, kiesdistricten hertekenen, noem maar op. De belangrijkste truc komt uit de oude doos: creëer een etnisch-culturele volksvijand, zet die in het centrum van de publieke aandacht en verhef jezelf tot enige beschermheer van het bedreigde eigen volk. Als je het volk de indruk geeft dat ze een minderheid zijn (ook al zijn ze de meerderheid), dan stemmen ze voor je.

Kun je dit mengsel van electoral engineering en propaganda nog wel een democratie noemen? Orbán zelf noemt het een 'illiberale democratie', en hij is daar nog trots op ook. Een onvrije democraat wéét toch wat goed is voor zijn volk?

En dus staat hij vandaag trots bij de uitslag van het referendum, zelfs als het moeilijk een overwinning te noemen valt. Zestig procent van de kiezers bleef thuis. Het referendum was ongeldig en dit ondanks een campagne zonder weerga.

Maar wat betekent dit fiasco op middellange termijn? En voor Europa? Helaas weinig goeds. Orbán dreigt in zijn ondergang veel mee te sleuren. Dat hij dit referendum niet heeft kunnen winnen, betekent namelijk niet dat er op andere vlakken veel gewonnen is. De propagandamachine draait voort. De andere EU-landen zitten met een balorige regeringsleider die in het vluchtelingendossier koste wat het kost zijn gelijk wil halen.

Bovendien zijn niet alleen de vluchtelingen maar ook alle niet-Hongaren kop van Jut, want de campagne stond bol van verdachtmakingen aan het adres van 'de vreemdeling'. (Een van de flyers die de regering ronddeelde, bevatte een blauw Europees kaartje waarop steden als Londen, Marseille en Brussel als alarmerende rode bollen stonden te gloeien: absolute no-gozones.) Maar ook de Hongaarse burgers zijn intussen de pineut. De hele haatcampagne kostte hen een aanzienlijk bedrag uit het belastingpot (ongeveer 48,6 miljoen euro). En ook op moreel vlak betalen ze een steeds hogere prijs. Een hele generatie Hongaren wordt blootgesteld aan angstretoriek en een apocalyptisch fantasiebeeld over Europa. Ze zien Hongarije als enige witte dam in een zee van vreemdelingen. Draai die klok nog maar eens terug.

Over de klok terugdraaien gesproken. Toen in 1999 de EU een kritisch rapport schreef over de rol van Hongarije in het vluchtelingendossier - het was oorlog in Kosovo en Hongarije ving toen een veelvoud van het huidige quotum aan vluchtelingen op - stond het land klaar om het aantal opvangcentra te vergroten en goed mee te werken aan de ontwikkeling van het Europese asiel- en migratiebeleid. Daarmee kon je verkiezingen winnen. Vandaag heeft de EU haar glansrol als moreel kompas verloren. Vandaag maakt een regeringsleider van een EU-land zijn bevolking warm voor de merites van een door hemzelf geleide 'illiberale democratie'. Het zijn niet de asielzoekers die dat hebben veroorzaakt. De grootste dreiging voor Europa komt van binnenin.