Direct naar artikelinhoud

Het echte puinruimen moet nog beginnen

Toch mag doemdenken geen reden zijn om het vrijmaken van structurele hulpfondsen in vraag te stellen, zegt de Belg Benoît Thiry van het Wereldvoedselprogramma. ‘Het is niet omdat de nieuwe regering nog geen gezichten heeft dat de staatsopbouw geen steun verdient.’

In de aardbevingszone van Haïti wonen vandaag nog altijd meer dan een miljoen mensen in overbevolkte ontheemdenkampen, vooral in en rond de hoofdstad Port-au-Prince. Daaronder bevinden zich naar schatting 380.000 kinderen. Achter elk van deze cijfers gaan menselijke drama’s schuil.

“De normaliteit in de Haïti is volledig weg”, zegt Douglas Armour van de VN-kinderrechtenorganisatie Unicef vanuit Port-au-Prince. “Sinds de aardbeving zijn er voortdurend nieuwe schokgolven door de samenleving gegaan: eerst ontwortelden orkanen zoals Tomas mensen weer uit hun ontheemdenkampen, daarna eiste de cholera meer dan 3.600 levens en recentelijk krijgt Haïti af te rekenen met burgerlijke onrust als gevolg van de onzekere politieke situatie. Ze belanden van de ene in de andere noodsituatie”.

De internationale gemeenschap besteedde het voorbije jaar bijna een miljard dollar aan noodhulp, ingezameld dankzij een ongeziene globale golf van solidariteit. Maar de VN en crisis-ngo’s vragen nu al nieuwe fondsen. Van de 906 miljoen dollar die alle noodhulporganisaties vragen voor humanitaire hulp in 2011 is nu nog maar 44 miljoen dollar, of 4,9 procent, ingezameld.

Volgens Armour zal dat geld broodnodig zijn. “We zijn erg bezorgd dat na de herdenkingen van één jaar na de aardbeving de internationale gemeenschap Haïti weer zal gaan vergeten”, zegt hij. “Er is op veel domeinen grote vooruitgang geboekt maar er moet nog zoveel worden gedaan dat het onverantwoordelijk zou zijn om nu al ons hoofd af te wenden. We moeten vooral werk maken van de overgang van noodhulp naar structurele ontwikkelingssteun, zodat het land zelf het hoofd kan bieden aan beheersbare natuurrampen en zelf in staat kan zijn om essentiële beleidsdomeinen zoals onderwijs te beheren.”

Unicef slaagde erin om 720.000 kinderen die door de aardbeving geen school meer hadden, weer onderwijs aan te bieden in tijdelijke klaslokalen of in nieuwe, semipermanente, structuren. “Tegelijk is de realiteit dat ongeveer de helft van de Haïtiaanse kinderen nog altijd niet naar school gaat, een probleem dat al bestond voor de aardbeving”, zegt Armour. “We merken wel een mentaliteitswijziging waarbij bij velen de wil aanwezig is om naar school te gaan, maar de keerzijde is dat de economische realiteit dat onmogelijk maakt. De meeste scholen in Haïti zijn privé en kosten geld.” De Haïtiaanse regering dringt er daarom ook op aan dat privé-investeerders naar het land komen, in de hoop jobs te creëren.

Zonder jobcreatie dreigt vooral de jeugd in kampen en sloppenwijken in een vicieuze cirkel van armoede en geweld terecht te komen. Ondanks de inrichting van child friendly spaces in kampen, waar 100.000 kinderen overdag kunnen spelen, groeit de onveiligheid ’s nachts zienderogen. “Sinds de aardbeving neemt het geweld voortdurend toe en dat is niet verwonderlijk”, zegt Armour. “Tentenkampen zijn geen gemeenschappen, het zijn overbevolkte, tijdelijke, nederzettingen waar de mensen te dicht op elkaar leven en slapen. Hoewel we samenwerken met de regering om in 175 kampen jeugdbeschermingspatrouilles op pad te sturen, stellen we helaas nog altijd een toename in het aantal verkrachtingen en aanrandingen vast, ook van minderjarigen.”

Ook het smokkelen van kinderen naar de Dominicaanse Republiek gaat volgens Unicef nog altijd in stijgende lijn. “Het gaat vooral om kinderen die daar ingezet worden als restavèk - Creools voor reste avec - huisslaven. Dat is een erg gevoelig thema om aan te kaarten, omdat veel ouders zo arm zijn dat ze liever hun kind in het buitenland laten werken - in de hoop dat zij ook geld toegestuurd krijgen.”

Als een rode draad door de problemen loopt de ‘structurele ongelijkheid’, stipt Armour aan. “Of het nu gaat om toegang tot onderwijs, volksgezondheid of voedsel, de ongelijkheid in de samenleving is hier de wortel van alle kwaad”, zegt hij. De sociale kloof was er al voor de aardbeving maar de ramp lijkt de verschillen alleen maar te hebben uitvergroot. Er is volgens Armour zelfs een nieuwe dualiteit ontstaan, tussen diegenen die van internationale hulp genieten en zij die er geen krijgen. “Hulporganisaties moeten oppassen dat ze behalve voor de steden ook aandacht hebben voor de kwetsbaarsten in afgelegen gebieden, waar de bevolking weinig tot geen hulp krijgt. Dit is een enorme uitdaging. Als beide flanken niet worden afgedekt, zal dat op termijn ten koste gaan van de duurzaamheid van hulp.”

Benoît Thiry, tot voor kort vicedirecteur van het Wereldvoedselprogramma van de VN in Haïti en nu in dezelfde functie voor het WFP in Brussel, is optimistischer. “Het aantal inwoners van ontheemdenkampen daalde van 1,3 naar 1 miljoen. Nog altijd een miljoen te veel, maar wel al 300.000 mensen die een beter onderdak vonden. De voedselveiligheid is in het hele land verbeterd. Terwijl we in de zes weken na de aardbeving noodvoorraden voedsel verdeelden onder 4 miljoen Haïtianen, zijn dat er nu maar 2 miljoen meer. We opereren nu al op een structurele wijze: via cash-for-food-programma’s voor 80.000 mensen die werken aan reconstructie in ruil voor voedsel en een loon.”

Volgens Thiry komt het erop aan om geen datum te kleven op de overgang van noodhulp naar structurele hulp, maar de twee naadloos in elkaar te laten overvloeien. “Een voorbeeld: een miljoen schoolmaaltijden verdeelden wij via schoolkantines die nu al stap voor stap overgedragen worden aan de scholen of de overheid. Ons plan is dat ze binnen vijftien jaar allemaal onafhankelijk opereren. Dat lijkt erg ver in de toekomst, maar we moeten nu al werken aan het Haïti van 2025. Zover moeten we denken.”

De schaal van de uitdagingen is immers enorm. In Port-au-Prince werden 105.000 huizen vernield en 208.000 beschadigd, waardoor minstens 20 miljoen kubieke meter puin achterbleef. Volgens Oxfam valt dit te vergelijken met gevulde vrachtwagens die bumper aan bumper over meer dan de helft van de aardomtrek in file staan.

Thiry wijst op de luttele 5 procent puin die nog maar geruimd is. “Niet veel, nee, maar kijk eens hoe lang de VS moesten werken om het puin van de Twin Towers in New York te ruimen: twee jaar! Kijk dan naar Port-au-Prince, een stad met drie miljoen inwoners, waarvan bijna volledige wijken in puin liggen. De heropbouw zal minstens tien jaar zal duren, maar daar zijn fondsen voor nodig en technische capaciteit.”

Daar wringt het schoentje, nu al. Thiry: “Op de donorenconferentie in Washington beloofde de internationale gemeenschap vorig jaar 11 miljard dollar voor de heropbouw, die volgens schattingen tussen de 8 en de 14 miljard dollar zal kosten. Daarvan is nog maar 1,2 miljard dollar toegekend aan programma’s.” Veel donoren wachten met hun overschrijving omdat de politieke situatie onstabiel is na de betwiste verkiezingsuitslag van eind november, maar dat is volgens Thiry onterecht. “Het is niet omdat de nieuwe regering en president nog geen gezichten hebben dat de Haïtiaanse staatsopbouw geen internationale steun verdient, integendeel. Het land telt veel overheidsambtenaren die in staat zijn om de heropbouw mee in goede banen te leiden. We moeten ze onze kennis overdragen en versterken met middelen en mensen, om Haïti beter op te bouwen dan het vroeger was.”