Direct naar artikelinhoud

Held op bowlingsloffen

Het leven is als bowlen: er is geen fuck aan, geen hoger doel maar we trekken toch maar allemaal die sloffen aan en spelen het spel ons toebedeeld. Die ingesteldheid typeert Bart Cannaerts' derde comedyshow Wanneer gaan we nog eens bowlen?. Met die ingesteldheid is het gegarandeerd strike.

Als een revolverheld, zo komt hij op. Gewapend met niet meer dan een bowlingtas, onder het strakke pak een T-shirt. Ecce, een gewone jongen opgekleed voor zijn première, zijn moment de gloire. Het katapulteert hem samen met ons terug naar zijn kindertijd, wanneer hij een verfrommeld papiertje bovenhaalt en als een onhandige scholier een spreekbeurt begint over 'bowlen' incluis het obligate doorgeven van het studiemateriaal: een boek Bowlen for dummies en een bowlingbal. Het publiek - altijd in voor de underdog - sluit hem meteen in het hart. Als dat al nog nodig mocht zijn bij een komiek als Cannaerts die zijn aanhang sinds zijn exploten voor en achter de tv-schermen (als medebedenker van Benidorm Bastards en Wat als? en toekomstig presentator van De pappenheimers) alleen maar heeft zien toenemen.

Wetende dat comedians lang voor een show geschreven wordt noodgedwongen zomaar een titel plakken op hun voorstelling, is het thema 'bowlen' bij Cannaerts geen losse flodder. Hij is immers grote fan van The Big Lebowksi en een zelfverklaarde aanhanger van het Dudeïsm: een filosofie genoemd naar het hoofdpersonage uit de film, The Dude, die los van alle rampen die hem overkomen zijn cool behoudt en het leven viert op en naast de bowlingbaan. Al neemt dat leven vieren soms toch wel vreemde vormen aan vindt Cannaerts, die van zijn foempe bowlingsloffen een bruggetje slaat naar de geheime schoenendeal bij vrouwen op trouwfeesten en de al even bizarre teksten die mensen voor geboortekaartjes verzinnen. Als rechtgeaarde Dudeïst moet zelfs Cannaerts toegeven: hoe gelukkiger je leven, hoe stommer je ergernissen: van die minihapjes in fancy restaurants die sneller in je mond verdwijnen dan je de naam ervan kan uitspreken, of die totaal irrationele maar voor iedereen zo herkenbare stress als het jouw beurt is om je bestelling te doen bij de beenhouwer...

Verwacht bij Cannaerts geen hoogdravende filosofieën of revolutionaire wereldverbeterende wensen, geen bikkelharde maatschappijkritiek of absurde kronkels. Cannaerts' humor drijft op die kleinmenselijke faits divers die meteen een (a)ha van herkenning oproepen en een band scheppen. What you see is what you get. Dat siert niet alleen, het neemt ook alle barrières weg. Het beste bewijs is die bloedmooie scène waarbij hij aan de rand van het podium gaat zitten, met een handdoekje op schoot een appeltje schillend zoals zijn zorgzame moeder het hem voordeed. Hij vertelt met zo'n oog voor detail dat elkeen in het publiek het zich zo voor de geest haalt en aan die herinnering verwarmt.

Soms zou je willen dat Cannaerts wat vaker ontvlamt, dat er meer gevaar in schuilt in wat hij doet en vertelt. Die glimp van venijn toont zich pas verrassend aan het einde met een anti-Ryan Gosling-lied waarin hij het opneemt voor de pantoffelheld die hij is, een held op bowlingsloffen.