Direct naar artikelinhoud

'Minder opsluiten en meer luisteren'

Hoe moet het decreet jeugdrecht omgaan met jongeren die een delict plegen? Op die vraag proberen niet alleen magistraten en hulpverleners een antwoord te formuleren. Voor het eerst doen ook jongeren die voor de jeugdrechter verschenen dat. 'Een gesloten instelling maakt je problemen alleen maar groter.'

In een klein, rommelig lokaal in Brussel zitten een jongen met blond piekhaar en een meisje met lange gitzwarte haren. Terwijl hun handen reiken naar glazen frisdrank en chips leggen ze uit wat het is om je jeugd in een instelling door te brengen. Het is eng en triest, vatten ze samen. Maar het is meestal ook wel beter dan thuis.

Om de twee, drie zinnen klinken afkortingen als OBC (observatie en behandelingscentrum), TCK (trainingscentrum voor kamerbewoning) en BZW (begeleid zelfstandig wonen). "Eenmaal je met het jeugdrecht in aanraking komt, ben je snel een professional", zegt Lola. Zij is zelf een 'vosser', zegt ze (VOS staat voor een verontrustende opvoedingssituatie). Mike, naast haar, is een 'moffer' (MOF staat voor een als misdaad omschreven feit). De jongeren zijn betrokken bij Cachet, een organisatie die jongeren met ervaringen in de jeugdhulpverlening met elkaar in contact brengt. Hen is gevraagd om mee te denken over het nieuwe decreet jeugdrecht. Daarin moeten de maatregelen worden bepaald die een jeugdrechter aan jonge delictplegers kan opleggen.

Time-out

Door de zesde staatshervorming is dit niet langer een federale maar een Vlaamse taak. Eentje van welzijnsminister Jo Vandeurzen (CD&V). Omdat hij het decreet zo breed mogelijk wil laten dragen, heeft hij beslist de verschillende partijen hun inbreng te geven. Nog tot mei 2016 hebben rechters, proffen, hulpverleners maar ook ervaringsdeskundigen als ouders en jongeren de tijd om hierover te debatteren. Deze maand gingen de gesprekken van start, ook met Lola en Mike. Het zijn niet hun echte namen. Die willen ze niet in de krant. Dat zou te moeilijk zijn. Ze zitten nog op de schoolbanken, ze moeten nog werk zoeken. Maar wat er volgens hen in het decreet moet, dat mag wel opgeschreven worden.

Allebei hebben ze een blad voor zich, waarop ze de belangrijkste punten in pen hebben opgeschreven. Bij Mike staat helemaal bovenaan 'hulp, bescherming, straf'. In die volgorde zou het moeten gaan als er een jongere een feit pleegt, vindt hij. "Nu blijft het te vaak alleen bij de straf." De jongen kan het weten: hij heeft een autodiefstal achter zijn naam. "Ik heb daarvoor een time-out van twee weken en wat werkuren gekregen." Prima, vond hij op dat moment. "Het was een lichte straf. Een vriend die in diezelfde voorziening als mij zat vloog alleen al voor het schelden tegen een begeleider twee weken naar een gesloten instelling."

Een gesloten instelling zoals die waar zijn vriend belandde, die zou in de toekomst zoveel mogelijk gemeden moeten worden, vindt hij. "Ik heb er zelf nooit gezeten, maar vrienden van mij wel. Hun problemen zijn alleen maar groter geworden. Slechts eentje van de vijf is er beter uitgekomen. Ik begrijp dat wel: het zijn jongens die net als mij uit een verontrustende opvoedingssituatie komen. Als je dan plots tegenover crimineeltjes komt te staan, moet je al heel weerbaar zijn om niet met hen mee te doen. Ik heb zelf gezien hoe snel er dan drugs worden genomen, hoe snel kennis over inbraken wordt gedeeld."

Lola vindt niet dat 'vossers' en 'moffers' daarom altijd apart moeten worden gezet. "Ik denk dat veel mensen die een feit plegen, net ook die moeilijke achtergrond hebben. Het kan verbindend en steunend zijn, om hen dan samen te brengen in een instelling." Zelf zat ze er ook in twee. "Niet door een feit of zo. Laten we zeggen dat mijn ouders er een andere opvoeding op nahielden." Het was op school dat de alarmbellen afgingen, waardoor het Centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) en uiteindelijk een jeugdrechter werden ingeschakeld. Die laatste plaatste haar in een open instelling.

Wat Lola tijdens de debatten vooral wil meegeven, is dat er mét de jongeren gewerkt moet worden, dat er meer naar hen geluisterd moet worden. "Dat gebeurde in mijn geval vaak niet. Zo had ik vaak totaal geen behoefte om mijn ouders te zien, maar moest ik hen wel te pas en te onpas zien. Dat deed het alleen maar slechter met mij gaan."

Het is zo jammer, zegt ze, dat ze zelf het tempo niet beter kon aangeven. "Het hangt van de instelling af natuurlijk. Maar ook van de begeleiders. En de advocaten. Die moeten je steunen. Niet alleen omdat het hun job is, maar ook omdat ze oprecht begaan zijn." En wat met de jeugdrechter? "Om eerlijk te zijn: dat is voor mij een buschauffeur. Je hebt geen contact met elkaar. Hij brengt je gewoon van de ene plaats naar de andere."

Beschaamd en trots

Nog een van de stellingen die Lola en Mike willen aanbrengen, is herstel. Of dat wel een haalbare kaart is, voor jonge delictplegers. Mike gelooft van niet. Hij had zelf in elk geval geen contact met de slachtoffers. "Ik zou het niet kunnen. Ik ben te beschaamd, maar ook te trots." Lola betreurt dat. "Alleen een straf is niet goed. Die staat te veraf van het feit. Een brief schrijven, of zo, dat zou toch moeten kunnen."

In 2017 moet de tekst, waaraan Lola en Mike meewerken, aan het parlement voorgeschoteld worden opdat het decreet op 1 januari 2018 in werking zou treden. Op de vraag, of ze denken dat ze daar nu écht hun stempel op kunnen drukken worden de schouders opgehaald. "Misschien."

Het is in elk geval goed dat we hier zitten, probeert Lola. "Misschien dat onze verhalen en meningen een paar mensen inspireren. Die kleine stapjes zijn ook stapjes vooruit." Mike beaamt, maar wil niet op de feiten vooruitlopen. Dat heeft hij daarvoor ook nooit gedaan. "Chaque chose en son temps, zeggen ze in Brussel. Alles op zijn tijd."