Direct naar artikelinhoud

Zwetende denksystemen

Begin dit jaar kreeg Jan Lauwereyns de VSB Poëzieprijs voor 'Hemelsblauw'. Zijn indrukwekkende nieuwe bundel 'De willekeur' onderzoekt een wereld na de zondvloed en prikkelt hardnekkig hoofd en hart. Bart Van der Straeten

ndrukwekkend is Lauwereyns' nieuwe bundel door zijn omvang. Hij telt liefst 136 pagina's, verdeeld in dertien afdelingen, die vormelijk divers zijn: er zijn blokvormige gedichten, lange smalle narratieve verzen, strak geversificeerde gedichten. Maar ook inhoudelijk heeft Lauwereyns met De willekeur een werkstuk afgeleverd dat je na lectuur dooreengeschud achterlaat. Begint de bundel al met een verwijzing naar de tsunami in Japan ("ik zag een patiëntje met alzheimer / drijven op haar bed"), dan duiken dood, natuurrampen en geweld in alle afdelingen op als thematische kern.

Er wordt verwezen naar de orkaan die New Orleans trof, naar de misstanden in Guantanamo en Abu Ghraib en de experimenten van Mengele en Oppenheimer, maar ook naar persoonlijker verschijningsvormen van de dood, zoals die van "Muti mijn oma" en de zelfmoord van "moeder". Zij zocht "een andere wijze een vlotte techniek een betere kans / op slagen vallen verzuipen". De slotregels van het gedicht maken duidelijk dat ze die kans gevonden heeft en leggen bijna komisch bloot via welke techniek: "en splash en weg verbrand vergaan ja bengel je bengel je // o verlengsnoer sterk en plooibaar handig / geel en goed voor harde werken buiten of binnen".

Elders in de bundel, in een gedicht met een heel andere context, lees je: "je hebt een methode nodig / schatje". En onwillekeurig gaat de "andere wijze", de "vlotte techniek" uit het moedergedicht daarin onheilspellend meeresoneren.

Zo laat Lauwereyns verzen uit verschillende gedichten elkaar bevruchten, versterken, laadt hij ze in de loop van de bundel op met diverse en steeds transformerende betekenissen. Op die manier smeedt hij samenhang in deze heterogene bundel - 'Concordanza' is niet voor niets de titel van een afdeling, een verwijzing naar een stuk van de Russische componiste Sofia Goebaidoelina. Maar zo vermijdt de dichter ook de val van de zwaarmoedigheid. Zijn verzen zijn speelse, muzikale bouwsels van klanken en tekens, de beelden vaak heerlijk concreet en verbeeldingsvol, zoals de mysterieuze "blauwe gitaar", die als een motief van hoop en heropbouw door alle ellende dagzoomt.

Andere toekomsten

Hoewel: ellende? Voor Lauwereyns is de dood niet op de eerste plaats een betreurenswaardige of emotionele zaak. Eerder is het een filosofisch en wetenschappelijk probleem. Wat in de afdeling 'Tegen het vrezen' naar aanleiding van een gedicht van de 17de-eeuwse Engelse dichter John Wilmot over de angst gezegd wordt, geldt ook voor de dood: "verkenning vereiste overwinning van de / angst, het verzamelen van gegevens, de empirische ingesteldheid, / was slechts mogelijk wanneer de vrees werd uitgeschakeld".

Zelfmoordenaars, zoals de moeder of Tyler Clementi, een achttienjarige Amerikaanse student die van een brug sprong nadat hij afgeperst was met filmpjes waarin hij de liefde bedreef met een jongen, laten zich niet regeren door hun vrees. Zij begrepen "dat er wegen / waren, verschillende mogelijkheden, andere toekomsten" en zijn die wegen ook proefondervindelijk ingeslagen.

In die zin zijn zij zeer verwant aan de wetenschapper die Lauwereyns, die als neuropsycholoog in Japan woont en werkt, ook in zijn poëzie is. Hij neemt gegevens waar, identificeert ze, herkent er patronen in (vandaar het terugkerende motief van de herhaling in de bundel), en stelt dan vragen naar het wat, hoe en waarom van die herhalingen. De willekeur van de dood, die onvoorspelbaar komt, onttrekt zich gedeeltelijk aan deze methode en levert problemen op voor onze "zwetende denksystemen". Maar toch tekent zich herhaling af: "Eenmalig was het leven veelvuldig verscheen de dood". En in die herhaling, in het herkennen van de patronen, zit verwondering en schoonheid, "de wrede wiskunde van het genot".

Vitalistisch

Dat is de grote sterkte van Lauwereyns' poëzie in het algemeen en van De willekeur in het bijzonder: de combinatie van een grote maatschappelijke, filosofische, wetenschappelijke en culturele reikwijdte met een enorme nieuwsgierigheid en een aanstekelijk taalplezier. Net als van John Wilmots 'A Satyr against Mankind', dat in de bundel besproken wordt, kun je van De willekeur zeggen dat het "een link gedicht" is, "het speelde met de rede, / kietelde, plaagde, daagde uit".

In alle cerebraliteit verliest deze bundel het concrete niet uit het oog, in al zijn tragiek vergeet hij nooit het komische. Hij is radicaal eigenzinnig, experimenteel en expliciet van deze tijd maar heeft begrippen als schoonheid en menselijkheid niet overboord gegooid. De willekeur is Lauwereyns' meest existentiële worp tot nog toe. Een vitalistische bundel op leven en dood, die zelfs van dat laatste een wonderlijke ervaring weet te maken, zoals in het gedicht 'Mijn laatste' uit de reeks 'Vele doden':

Uiteindelijk stierf ik de enige echte keer het was

een dag zoals er vele waren vele

dagen vele doden ergens regende regen

elders scheen de zon in de ogen van iemand

die treurde om iets dat voorbij was finaal te vroeg gedaan

gewis noodzakelijk vroeger dan later en ik en

water vloeiden onder de brug en sommigen zagen

wel dat werkelijk niets maal eeuwig niets was

want stille kersenbloesembron bestond

en wat bestond kon nooit meer niet bestaan

zo stierf ik de enige keer in het diepste wezen getroffen.