Direct naar artikelinhoud

Tweehonderd jaar na de slag: Waterloo als massaspektakel

Johan Op de Beeck is de auteur van de tweedelige Napoleon-biografie Van strateeg tot keizer en Van keizer tot mythe, en van Waterloo. Laatste 100 dagen van Napoleon.

Paul Witteman vroeg het me laatst op de Nederlandse tv nog eens: "Dat uitgerekend jij, als kenner, niet naar de reconstructie van Waterloo gaat kijken?!" Het antwoord bevindt zich in Parijs, in het museum van Les Invalides. In een vergeten hoekje staat daar een etalagepop die het gesculpteerde koperen kuras van ene Antoine Fauveau torst. 'Soldaat van Waterloo' staat op het naambordje. Links op borsthoogte zit een lelijk gapend gat, gemaakt door een object dat zich met vreselijke kracht door de borstplaat heeft geboord, tot in het hart.

Het werd heel stil in mijn hoofd toen ik dit zag. Heroïek is niets anders dan schreeuwende gewonden, de doodsstrijd van paarden met afgeschoten poten, verminkingen waarvan de aanblik je doet kokhalzen. Dat gebeurde ook letterlijk toen daags na de veldslag enkele ramptoeristen het slagveld kwamen monsteren. Wat ze daar zagen, deed hen naar de zakdoek grijpen. Koetswielen werden ondergekotst in rauwe afschuw. Dat gevoel zal de hedendaagse Waterloo-toeristen zorgvuldig worden bespaard in het klank- en lichtspektakel dat de verjaardag sieren moet. Prachtige uniformen, mensenmassa's onder wuivende vaandels, namaakgeweren en schoten die nooit iets raken. Wellington en Napoleon die het door hun verrekijker aanzien. Goed entertainment allicht. Groots en grandioos wordt het genoemd. Maar: geschiedenis als massaspektakel.

Waterloo heeft een gigantisch geopolitiek belang gehad. Het was een strijd die ertoe deed, maar met de foute methodes werd gestreden. We moeten de staatsleiders van toen niet verwijten dat ze niet handelden volgens de criteria van nu. Er bestonden nu eenmaal geen Verenigde Naties, geen compromispolitici en geen eengemaakt Europa. Ik heb het nu wel allemaal genoeg herhaald. Maar afschuw is hier meer op zijn plaats dan applaus. Als Waterloo ons één ding vertelt, dan is het dat we tot het uiterste moeten gaan, en nog verder, om oorlog te vermijden.

Griekenland uitdrijven? NAVO-tanks naar het Balticum en Polen? Neen, bedankt. Zo is de catastrofe van 1812-1815 ook begonnen. Napoleon en tsaar Alexander kenden elkaar zeer goed, correspondeerden vaak in minzame termen, waarschuwden elkaar en hebben elkaar meermaals gezegd dat het krankzinnig zou zijn een oorlog te beginnen. En toch was het plots zover. Zullen de tienduizenden op de tribunes van het slagveld daaraan denken? Ik heb er geen idee van. But they should. Ook mijn gedachten zullen vandaag op het slagveld verwijlen, maar dan op het gedeelte dat buiten de schijnwerpers zal liggen. Een steenworp van de tribunes verwijderd zal niemand oog hebben voor die scheefgezakte kleine blauwe steen op de heuvelrug.

Nauwelijks een meter hoog is het schamele gedenkteken voor ene Augustin Demulder, een van de duizenden vergeten kurassiers die door de roekeloze maarschalk Ney die dag de verschrikking zijn ingesleurd. Het was een Belgische brouwerszoon die ter wereld kwam op nauwelijks vijftien kilometer van het slagveld. Toen hij stierf in Waterloo was hij net geen dertig jaar jong. Een banale soldaat. Sneuvelde hij eensklaps? Of stikte hij in zijn eigen bloed, bedolven onder een van de vele stapels opengereten paarden en zieltogende ruiters? We zullen het nooit weten.

Geen schijnwerper zal dit onooglijke monumentje doen oplichten. Maar meer dan wat ook op het slagveld verdient deze steen een roos. Eén discreet teken van respect voor de ontelbare Demulders van Waterloo. Eén stil saluut, gelegd door een onbekende hand.