Direct naar artikelinhoud

Anne Sinclair

Als topjournaliste deed Anne Sinclair een stap opzij toen ze mevrouw Strauss-Kahn werd. Na het schandaal-DSK in New York keert Sinclair naar haar vak terug. En naar haar Joodse roots. Ze schreef een aangrijpend epos over haar grootvader, Paul Rosenberg, de man die Picasso openbaarde.

Ze is de hoofdredactrice van de Franse versie van The Huffington Post en maakte er in geen tijd een van de toonaangevendste nieuwssites van Frankrijk van. Maar als ze dat gewild had, dan had Anne Sinclair (64), sterjournaliste sinds ze in de jaren 80 en 90 de politieke fine fleur het vuur aan de schenen legde, net zo goed topgalerist kunnen worden. In het voetspoor treden van haar grootvader Paul Rosenberg dus, een man die artistieke genieën als Picasso, Braque, Léger en Matisse op de kaart zette, en over wie ze zopas een beklijvend boek schreef.

Anne Sinclair, dat is natuurlijk ook de vroegere mevrouw Dominique Strauss-Kahn, directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) tot het Sofitelschandaal in New York hem ten val bracht, en daarmee het glansrijke stel dat beiden jaren lang gevormd hadden. Het populaire stel ook, want zonder de breed uitgesmeerde episode met de dienstmeid had de socialist Strauss-Kahn een ernstige kans gemaakt op het Franse presidentschap. Het verkeerde echter, zodat niet Anne Sinclair vandaag première dame is, wel collega-journaliste Valérie Trierweiler, de levensgezellin van François Hollande.

Over DSK wil Sinclair het begrijpelijkerwijs niet meer hebben. De bladzijde moet om, het leven verder. "Geen vragen over...", had ze haar voorwaarde gesteld voor ze ons bij zich thuis ontving, een fraai appartement aan de 17de-eeuwse Place des Vosges, hartje Parijs.

De journaliste heeft niet de gewoonte de pers uitgerekend daar te woord te staan, in het holst van haar privacy. Er is dan ook force majeure in het spel: een valpartij enkele weken geleden leverde haar een enkelbreuk op, ze heeft nog anderhalve maand gips voor de boeg. Maar daarom niet getreurd.

"Heren", zegt ze gedecideerd, "daar staan twee glazen water, pardon, ik kan u niet serveren." Ze schikt haar krukken naast de fauteuil en laat haar huishoudster een schenkblad op het buffet zetten. De titel van haar boek, 21, rue La Boétie, een familiesaga die zopas ook in Nederlandse vertaling verscheen, verwijst naar het Parijse adres waar opa Rosenberg, de vader van haar moeder, in de eerste helft van de twintigste eeuw een galerie bezat. Het statige gebouw in het achtste arrondissement staat er nog steeds. Maar waar ooit Géricault, Ingres, Delacroix, Cézanne, Manet, Degas, Monet, Renoir, Gauguin, Lautrec en -Rosenbergs volmaakte idolen - de kubisten en fauvisten hingen, worden vandaag pizza's gebakken, en houdt ook watermaatschappij Véolia kantoor.

Feilloos oog voor kunst

Rosenberg was Fransman, artistiek beschermheer en handelaar, zo legt Sinclair uit. Maar hij was ook Joods. Zo komt het dat de Tweede Wereldoorlog het lot bezegelde van een van 's werelds meest prestigieuze privécollecties. De galerie werd op cynische wijze vertimmerd tot het officieel antisemitische Institut des Etudes des Questions Juives. Rosenbergs 'entartete Kunst' was intussen verbeurd verklaard, naar nazi-Duitsland versleept of versjacherd.

Na een omweg door Spanje en Portugal konden hijzelf en zijn gezin in New York terecht -met dank aan het MoMa waar men Pauls feilloze oog voor kunst enkele jaren eerder al opgemerkt had. De gruwel van de Shoah bleef de Rosenbergs dus bespaard. (Hoewel 21, Rue La Boétie somtijds herinnert aan het onvolprezen werk van de Joods-Italiaanse auteur Giorgio Bassani komen de Rosenbergs er grandioos beter van af dan diens Finzi-Contini's, een rijk geslacht dat in de gaskamers verdwijnt.)

Ook Pauls dochter Micheline ging mee naar de Big Apple. Daar huwde ze met Robert Sinclair - voorheen Schwartz, want zijn Joodse naam werd uit voorzorg door een Ierse vervangen. In 1948 schonk het echtpaar het leven aan de vrouw die voor ons zit: Anne, lange zwarte haren, priemende blik, wit topje, donker jasje en, dat moet dan maar, een stel ijzeren krukken.

Neen, het boek over haar grootvader was geen moedwillige vluchtheuvel op een pijnlijk moment in haar leven. "Ik had alles geschreven voor mei 2011 (toen DSK in de problemen kwam, LD). De publicatie was gepland voor september maar aangezien dat geen geschikt tijdstip bleek, besloot ik te wachten. Alleen de epiloog (waarin ze verwijst naar 'een triest en gedwongen verblijf in Amerika', LD) heb ik na New York neergepend.

"Weet je, het stemde me droevig dat er geen getuigenis over mijn grootvader bestond en ik wou hem hulde brengen. Hij was een grote mijnheer en ik heb hem maar kort gekend. Ik was pas elf toen hij overleed. Welnu, als je zestig wordt, kan de nostalgie je wel eens inhalen. Ik had zin om weer aan te knopen bij de totaliteit van mijn bestaan."

Anne Sinclair geeft het grif toe: ze kende de modernen wel, maar kunst was haar ding zo niet, ze moest zich ervan emanciperen om zichzelf te vinden. "Ik interesseerde me vooral voor mijn metier, de politieke en culturele journalistiek (lacht). Ik was journaliste voor ik de kleindochter van een groot kunsthandelaar was - een marchand d'art."

Een woord dat haar lange tijd niet lag trouwens, dat laatste. "De handelaar die de arme kunstenaar uitbuit en aan de misère overlaat? Het beeld leefde nu eenmaal. Maar zo gaat het er vandaag niet langer aan toe, ook in de 19de eeuw niet meer. Kijk naar een Ambroise Vollard, de kunsthandelaar en vriend van Cézanne, herinner u Durand-Ruel, die de impressionisten heeft ontdekt, of Kahnweiler, die de eerste kubisten onthult. En uiteraard mijn eigen grootvader."

"Maar toegegeven, voor mij waren kunst en handel twee woorden die niet bij elkaar pasten. Ik heb ze met elkaar gerijmd. Ik ben trots dat mijn grootvader niemand uitgebuit heeft. Hij heeft goed zijn brood verdiend, zeker, maar hij heeft ook fantastische kunstenaars geholpen."

'Pic' dus in de eerste plaats. Sinds 1918 raakten Paul Rosenberg en Pablo Picasso zo symbiotisch met elkaar bevriend dat die laatste zelfs naast hem kwam wonen.

"Mijn opa had een buitengewoon scherp oog, hij wist wat een meesterwerk was, maar hij heeft ook risico's genomen. Zo heeft hij jarenlang impressionisten verkocht om moderne kunst aan te schaffen die niemand toen moest. Mensen lachten voor de etalage van de galerie en zeiden dat hun kinderen even mooie krabbels maakten. Paul Rosenberg heeft niet één Picasso verkocht voor 1925.

"En ja, er is vermoedelijk werk waar hij aan voorbijgegaan is. Hij hield ook niet van alles. Hij hield bijvoorbeeld niet van de surrealisten omdat hij hen als een veeleer literaire dan als een schildersschool beschouwde. Dat was zijn recht. Ikzelf, bon, ik loop niet warm voor Dali maar ik houd erg van De Chirico en ook Magritte mag ik hebben. Ik vraag me trouwens af of mijn grootvader mijn voorkeur wel zou appreciëren, schilders uit de jaren vijftig als Rothko, De Kooning enzovoort."

Portret van Picasso

Zelf heeft ook Sinclair Picasso goed gekend. Op haar veertiende was er zelfs even sprake van dat hij ook haar zou portretteren, maar ze sloeg het aanbod af. Ze lacht er hartelijk om. "Ik was een kind nog, een puber. Ik wist wel dat Picasso geniaal was, maar hij was ook de schilder van de getormenteerde gezichten. Ik ben weggevlucht omdat ik bang was dat hij een M op mijn gelaat zou zetten. Ik zeg niet dat hij dat meende, dat portret, misschien was het een grap, maar het toonde mooi aan dat ik niet hetzelfde artistieke inzicht had als mijn grootvader."

Later, lang na Pauls dood, schonk Anne Sinclair het werk Moeder en kind aan het Musée Picasso, op een paar straten van haar woonst. De moeder en kind in kwestie zijn niemand minder dan haar eigen ma en oma. "Ik wilde niet dat het tableau bij een verzamelaar in Texas of Qatar zou belanden. Ik vond dat het zijn plaats had in het oeuvre van de kunstenaar en wou dat mijn kinderen het konden blijven zien. Zo is dus geschied."

Door de hoge ramen valt royaal najaarslicht naar binnen. Met de vele bomen oogt de Place des Vosges als van goud. Zoals de wind in het gebladerte ritselt, maakt hij er stippen en stoppels van - het lijkt wel een Van Gogh.

Honderden keren was Anne Sinclair aan het nummer 21 uit haar boek voorbijgewandeld. Toch stapte ze er enkele jaren geleden pas voor het eerst naar binnen. "Een plek die zowel de schoonheid van de modernen als de horror van de nazi's in zich draagt. Kunst en gruwel, de combinatie hield me bezig."

Hoe dan ook, Sinclair zou zichzelf niet zijn als in haar werk geen politieke of sociale boodschap schuilging. Zo kwam haar beslissing om de biografie van haar opa te reconstrueren er na een somber voorval op de burgerlijke stand, ergens in 2010. Sinclair wilde haar identiteitskaart vernieuwen. Doordat ze echter in New York geboren was, zo schrijft ze, moest ze onverwachts bewijzen dat haar ouders en grootouders de Franse nationaliteit bezaten. Het rekest van de ambtenaar achter het loket choqueerde haar.

"Het stelde op zich niet zoveel voor, maar toch: heel even stond mijn Frans staatsburgerschap ter discussie. Het was de eerste keer dat het mij overkwam, maar niet de eerste keer dat het mijn familie overkwam. Hoewel we in een ander tijdperk leven, had de Franse identiteit al eerder een probleem gesteld voor ons. Ik ga dit akkefietje niet vergelijken met het Vichyregime, neen, maar het deed wel dienst als een déclic. Daarna ben ik snel in allerlei kartonnen dozen gaan snuisteren."

Frankrijk heeft een probleem met antisemitisme. Laatst werd een kosjere kruidenier aangevallen in de Parijse voorstad Sarcelles en Mohammed Merah moordde een leraar en meerdere leerlingen uit in een Joods college in Toulouse. Maar het is niet alleen het antisemitisme dat Sinclair aan de kaak stelt in haar boek. (Fel) "Het is het probleem dat we met de andere hebben, met de vreemdeling, een probleem dat vandaag vooral de Fransen en niet-Fransen met een moslimachtergrond treft.

"Zie je, onder Nicolas Sarkozy werden de voorwaarden voor de toekenning van de nationaliteit verstrengd. Dat heeft me woest gemaakt omdat ik die wet onrechtvaardig vond. Destijds had ik er ook op mijn blog al over geschreven en ik kreeg prompt 40.000 reacties, getuigenissen van mensen die hun afkomst niet langer konden bewijzen omdat bijvoorbeeld de documenten van de burgerlijke stand in Algerije vernietigd waren. Die ideologie van de nationale identiteit vind ik absoluut weerzinwekkend. Ik denk dat de huidige regering daarvan terugkomt, gelukkig maar."

De angst van het migrantenschap, noemt Sinclair het gevoel dat opa Rosenberg ervaart als hij voet aan wal zet in New York. Die emotie is de journaliste zelf bespaard gebleven. "Maar ik weet hoe reddeloos migranten zich op vreemde bodem kunnen voelen, verstoken van alles. Mijn familie heeft het geluk gehad aan de kampen en razzia's te ontsnappen, maar ik begrijp de ontzetting en tristesse van de verworpenen. Mijn familie heeft geboft dat ze aanvaard werd. Ik ben geprivilegieerd en denk aan de mensen die dat niet zijn."

Liefde voor Manhattan

Anne Sinclair. Geboren in New York, getogen in Parijs, waarna het weer New York werd. In haar verhaal lijken beide metropolen beladen, die aan de Seine en die aan de Hudson. Nochtans, op de vraag waar ze echt thuis is, luidt het antwoord glashelder: "Parijs. Dit plein (wijst naar buiten). Een van de mooiste van de hoofdstad en waar ik zielsveel van houd. Ik voel me buitengewoon Française en Parisienne. Ik was nog klein toen we naar Frankrijk teruggekomen zijn, mijn cultuur is erg Frans.

"Desondanks was het New York van mijn kinderjaren een betoverende plek. Mijn grootouders (Paul Rosenberg en zijn echtgenote bleven in de Upper East Side wonen, LD) verwenden me en de stad stond symbool voor levensvreugde en reisplezier. En dan, bon, in de laatste bladzijden vertel ik dat ik er een lastige ervaring meegemaakt heb. Ik treed niet in detail omdat de zaak voldoende bekend is. In plaats van een aangename plek is New York drie maanden lang, we zullen niet overdrijven, moeilijker geworden. Daar gaat het boek natuurlijk ook over: dat spel tussen heden en verleden."

Intussen is de journaliste al meermaals naar New York teruggekeerd en koestert ze geen negatieve bijgedachten meer. Ze houdt van Manhattan, en zo is het altijd al geweest.

Nu Anne Sinclair zich sinds enige tijd over haar wortels buigt: welke plaats neemt het Jodendom dan in? "Dat is vooral een cultureel referentiepunt, geen religieus. Ik ben weinig praktiserend, het Jodendom is een deel van mijn identiteit. Ik ben vrouw, republikeins, Française, links en Joods. Het Jodendom bepaalt me zoals ook het verhaal van mijn opa mij bepaalt. We worden gesmeed door de geschiedenis zoals ze is, niet door de geschiedenis zoals we zouden willen dat ze is."

Als echtgenote van een toppoliticus liet Sinclair de journalistiek destijds achter zich, een Franse geplogenheid. Het is met fors enthousiasme dat ze vandaag ook naar dát ijkpunt terugkeert.

"Ik leid de Franse versie van The Huffington Post. Toen ik in de VS woonde, vier jaar lang, deed ik wel wat voor Canal+ en voor Journal du Dimanche, en ik had mijn blog. Maar makkelijk was het allemaal niet. Mijn retour naar de journalistiek is dan ook een intens genoegen. Het is formidabel dat Ariana Huffington, met Le Monde en Les Inrockuptibles als medeaandeelhouders, mij als hoofdredacteur heeft voorgedragen. Ik leid een team van veertien mensen en ben trots dat onze site, tot voor kort volslagen onbekend in Frankrijk, in geen tijd een van de grootste spelers is geworden.

"Als we ons vergelijken met andere Franse nieuwssites, met Slate, Médiapart, Rue 89 en Atlantico, dan doen we beter. In zes maanden tijd hebben we een puik resultaat geboekt. De technologie en vormgeving doen we samen met onze confrater in de VS, maar voor de rest zijn we onafhankelijk. De sleutel van ons succes ligt in het feit dat we het nieuws heet van de naald brengen. Sinds ik u spreek is onze voorpagina al twee keer gewijzigd."

Ook voor het verslaan van de Amerikaanse presidentsverkiezingen doet Sinclair een beroep op de collega's aan de overkant van de oceaan. Zelf heeft ze de debatten tussen Obama en Romney hartstochtelijk gevolgd, noemt ze zich "zoals 88 procent van de Fransen een overtuigde aanhanger van Obama", en betreurt ze dat de president in zijn eerste beurt zo eerloos afging.

"Laat ons toch maar hopen dat hij wint. Het is nek aan nek. Haalt hij het, dan hebben we een échte overwinning. Het zou immers de eerste keer in tijden van crisis zijn dat een leider aanblijft. We zullen zien hoe Angela Merkel het volgend jaar doet, maar sinds het begin van de recessie lag tot dusver elk zittend staatshoofd, elke regeringsleider eruit."

In 21 rue La Boétie is een grappige foto opgenomen van Anne Sinclair die als peuter TheNew York Times leest. Niet dat ze de krant toen echt al las, maar een onbedoelde voorafspiegeling van haar latere vak en passie lijkt het plaatje wel. Het tafereel dateert uit de vroege jaren vijftig, kort voor de ondertekening van het Verdrag van Rome, in 1957, en voor de dood van Paul Rosenberg, in 1959. Wat zou haar grootvader van de toen nog prille Europese eenmaking gedacht hebben?

"Ik denk dat hij sceptisch was, al was het, meer dan het Verdrag van Rome, de band tussen Adenauer en De Gaulle die destijds tot de verbeelding sprak. Laat ons zeggen dat mijn opa zich niet echt meer van de Europese eenmaking bewust geworden is. Hij was bekommerd, ja, omdat hij WO I als frontsoldaat had meegemaakt en WO II als vluchteling. Hij was bang voor de Koude Oorlog en de gevolgen die die voor de rest van de wereld zou hebben. Ikzelf was me in mijn kinderjaren ook niet zo bewust van de Europese constructie, veel meer belangstelling had ik, later, voor de oorlog in Algerije."

Roddelpers

We ontmoeten Anne Sinclair op een nogal onwezenlijke woensdagmiddag. Diezelfde ochtend ligt Paris Match in de rekken (uitgerekend met Sinclair op het voorblad en het bericht als zou ze met historicus Pierre Nora de liefde teruggevonden hebben). Ze heeft aan beide kanten van de spiegel gestaan, ze is journaliste zowel als journalistiek onderwerp.

Anne Sinclair kijkt streng. "Helaas, helaas", zucht ze. Waarna ze prompt haar definitie geeft van degelijke journalistiek. "De goede journalist is hij die zijn metier uitoefent, die onderzoekt, verslaat, analyseert en becommentarieert. En hij behandelt onderwerpen die van belang zijn voor een grote meerderheid van mensen. In Frankrijk is de journalistiek ontspoord. Niet alleen in de roddelpers, maar ook in de kwaliteitspers. Die is de roddelpers achterna gegaan. Dat betreur ik ten diepste. Het gaat om een ontsporing die begonnen is tijdens het mandaat van Nicolas Sarkozy. Hij heeft de grens tussen openbaar en privéleven afgeschaft. De ernstige pers is daarop ingegaan. De zaak die ook op mijn persoonlijke leven is afgeketst, heeft die grenzen alleen maar verder afgeschaft. De Franse denker Régis Debray heeft een prachtig boek geschreven, L'éloge des frontières (Lofzang van de grens) waarin hij duidelijk poneert dat de lijn tussen publiek en privé juist niet overschreden mag worden.

"Dus ja, ik betreur de evolutie en zal me nooit tot dat soort journalistiek verlagen. Nooit, jamais, zal ik commentaar geven bij mijn privéleven. Ik laat journalisten vertellen wat ze willen, maar degenen die mij aanvallen op mijn privacy, een leven dat hun niets aangaat, die vervolg ik. Om commerciële redenen zijn we in Frankrijk de Britse rioolpers achterna gehold en dat is spijtig.

"Ik heb andere idolen: Joseph Kessel, Hubert Beuve-Méry en Françoise Giroud (drie klinkende namen uit de 20ste-eeuwse Franse journalistiek, LD). Zij hadden niet alleen een schitterende pen, ze keken met een kritisch oog naar de samenleving, ze keken niet door het sleutelgat bij de mensen binnen. De sleutelgatjournalistiek is een ontsporing."

21 Rue La Boétie van Anne Sinclair, De Bezige Bij, Antwerpen