Direct naar artikelinhoud

'Ik was Joties prinses en hij mijn prins'

Ooit was er een jongen die Jotie T'Hooft heette. Veertig jaar geleden stierf hij. Maar wie hij was, verdraagt geen verleden tijd: de dichter Jotie T'Hooft leeft vandaag nog altijd. De mens dus ook: 'De dichter is een gedicht, 24 uur per dag', schreef hij. Zijn vrouw was Ingrid Weverbergh. Dat is ze vandaag nog.

In de nacht van 3 op 4 oktober 1977 schreef Jotie T'Hooft: 'Ik wil u geen vergeving vragen of begrip, en dan, al lijk ik nu een lange lijn, in uw leven word ik dra een kleine stip.' Twee nachten later verdween de dichter in de dood. Op 6 oktober 2017, exact veertig jaar later, mailt Ingrid Weverbergh over die kleine stip: "Dat was een mening die hij totaal verkeerd voorhad."

Al dagen ligt hij thuis op tafel en ontsnappen aan die foto kan geen blik. Het is die jongen die altijd 21 is gebleven. De wenkbrauwen wat omhoog, dat lange haar, z'n jeanshemd van Lee met drukknopen en daar dan twee van open. Je ziet de krans waarmee hij zich tooide. En zijn lippen. "Zijn Mick Jagger-lippen", noemt zij die.

Die foto staat op de cover van Junkieverdriet, net heruitgegeven, dit keer door De Bezige Bij. Daarin lees je eerst een strofe van Bryan Ferry: 'Though the world is my oyster, it's only a shell full of memories.' Komt uit 'Song for Europe', zou perfect actueel kunnen zijn, maar verscheen in 1973. Op Allerheiligen. Jotie T'Hooft had er ook deze zin kunnen uithalen: 'There is no more time for us, nothing is there for us to share but yesterday.'

Maar dan ga je uit van het doodsverlangen en dat doet Ingrid Weverbergh niet. Dat deed ze niet in die dagen voor 6 oktober 1977, zijn laatste levenscijfers. "Ik had dat nooit gedacht", zegt ze. "Terwijl hij toen al een poging achter de rug had. Ja, ik liep die dagen op mijn tenen. Was zeer voorzichtig, ik voelde dat het minste verkeerde woord slecht kon vallen. Maar toen werd een zelfmoordpoging gezien als een cry for help. Ik had hem mee naar Brussel genomen, naar andere mensen, een nieuw leven, zijn job bij Manteau. Ons verhaal was een liefdeshistorie. Geen historie waarin de dood centraal staat."

Ze zegt ook: "Ik vond zelfs nooit dat hij veel over de dood bezig was of dat hij net daarover schreef. En ook nu lees ik hem nog niet zo.

We praatten over het leven. Jotie schreef vooral liefdesgedichten en we maakten veel tijd om te vrijen. Dat voert tot nu de boventoon."

Guido Gezelle

Ze woont in Ekeren. In een straat waar bomen de stenen omzomen en die de naam van een koning draagt. Zij was twee jaar lang de vrouw van een prins, een 'zeer treurige prins', zoals de titel van een biografie door Jean-Paul Mulders en Annick Lesage klonk. En dan was zij de prinses. Pagina 24, van Junkieverdriet, een gedicht, 'Aan mijn prinses': 'Prinses, nu ik u ken kan ik niet zonder, gedoog niet dat ik u verlaat.'

"Ik was 18 toen ik hem voor het eerst zag. Ik was twee maanden ouder dan Jotie. Hij van 9 mei, ik van 14 maart. Draai het om en je hebt 3,14, het getal pi. De alchemie van de gulden snede. Een vriend van me nodigde me uit naar de Zjat, een café in Gent. Ik was een schoolmeisje, ik ging niet op café. Maar na drie dagen liet ik me overtuigen en daar stond dan die jongen achter de toog. Met een Afrikaans kleed, zijn donkere haren, een beetje gemaquilleerd en met gelakte nagels. Was het een coup de foudre? Neen. Neen. Maar ik bestelde een koffie, hij drentelde naar mij toe en begon met mij te praten. Met die sensuele zwoele stem. Plots had dat gesprek niks meer met zijn voorkomen te maken. 'Ik schrijf', zei hij en dát vond ik bijzonder."

Dit verhaal is geen biografie en hoe Ingrid Weverbergh over Jotie - die eigenlijk Johan heette - vertelt, zorgt ervoor dat dat ook niet kan. Ze excuseert zich voor haar hak-op-de-takvertelstijl en je kunt met letters niet schrijven wat armen, handen en ogen zeggen. Maar moet dat? Met woorden een monumentje metselen: dat is wat de weduwe wil.

"Ik begon hem te lezen en misschien vond ik het eerst wat bombastisch. Tot dan las ik Paul van Ostaijen. Gek genoeg, op het Atheneum in Denderleeuw waar ik tot het jaar voordien zat, waren er maar weinigen in Nederlands geïnteresseerd. Ik wel. Zelfs als ik eens straf moest schrijven, schreef ik een opstel van zes pagina's en ze lázen dat graag. Maar we kregen Guido Gezelle en Alice Nahon, wat jongeren van 17 niet aansprak. Nu, met ouder worden, is dat anders. Maar toen dacht ik: eigenlijk zouden we een rock-'n-rolldichter moeten hebben, met lang haar, met muzikaliteit, iemand die onze generatie aanspreekt. Een jaar later ben ik in Gent en ik loop hem zo tegen het lijf. In de Zjat. Zo dicht bij onszelf. Dát was mijn leefwereld en het voelde als thuiskomen aan."

Die rock-'n-roll zat dan hierin: wat Jotie T'Hooft vertelde, aan die toog, was krachtig, deed haar achterovervallen en zette hem dan weer aan het schrijven. "Hij schreef: 'De oevers van ons praten, dat/en stilte die ertussen stroomt'", zegt ze. "Later schreef hij 'Lege hemel', over mij en hij wist precies wie ik was. Iemand vertelde me later dat hij me wilde versieren met een echte zwanendans en ik denk dat ik bij elk woord bloosde. Ik probeerde mezelf te beschermen en eens een dag niet naar de Zjat te gaan. Maar ik voelde de kriebels die ik voelde, hij draaide om me heen en we hadden zin in een leven samen."

Dan, plots: "Er is zoveel over hem te lezen op het internet dat niet klopt. Mensen schrijven maar van elkaar over, zonder met mij ooit te spreken. Er was zoveel liefde."

Magneet voor meisjes

Wat je leest, ook in Een zeer treurige prins, is hoe Jotie T'Hooft, enige zoon van onderwijzer Marcel T'Hooft en zijn vrouw Roza Bostijn, een magneet was voor meisjes. En hoe hij toegaf aan zijn toverkracht. Wat was dat? Ze priemt de blik, aandachtig, en zegt: "Hij was geen onaardige verschijning. Hij was heel verzorgd. Zijn kennis van de literatuur was enorm. De manier waarop hij dichter was, omschreef hij zelf zo: 'De dichter is een gedicht, 24 uur per dag. De dichter is een alchemist die van het lood des dagelijks leven het goud weet te maken.' En ik val voor stemmen. Boudewijn de Groot heeft die, mijn laatste vriend Paul die zelf singer-songwriter is ook, en Jotie. Ik kreeg heel veel aandacht. We konden goed praten en goed zwijgen."

"En, ik zei het al, het leek alsof hij wist wie ik was. Met mijn donker geschminkte ogen en mijn haar in henna, voelde ik me een beetje Turkse. Daar praatten we nooit over, maar hij schreef: 'Haar ogen waren minaretten in Turkse sterrennacht.'Hij werkte op je gevoel, met zijn spielerei, zijn dandy-achtig voorkomen en zijn Mick Jagger-lippen. Jotie was een goeie, lieve, attente cavalier die het voor mij opnam."

Ze zou nooit trouwen, nam Ingrid Weverbergh zich voor maar een jaar later - ze was 19 - deed ze dat in het stadhuis van Oudenaarde dus toch met de dichter. "Omdat we zo snel mogelijk altijd bij elkaar wilden zijn", zegt ze. "We sliepen een eerste keer samen op het kot van een nicht. In een eenpersoonsbedje. (glimlacht) Dat was het potje en het dekseltje. Zonder stoten, zonder ongemak, vonden we elkaar. We stonden zelf verbaasd. Er was geen half grammetje ergernis en we vertelden elkaar veel.

"De droom was mooier dan de realiteit. Dat was ook zo bij Amada (Alle Macht aan de Arbeiders, de voorloper van de huidige Partij van de Arbeid, RVP)waarbij we ons allebei aansloten. Tot bleek dat die neerkeken op mijn culturele familie. We moesten bakker worden of nachtarbeider in de fabriek. Mijn boeken en culturele bagage moest ik weggooien? Ik ben nooit meer teruggegaan en Jotie evenmin."

Brood voor wiet

"Ik ben vanaf mijn dertiende jaar in aanraking gekomen met alle soorten van drugs", vertelt Jotie T'Hooft in maart 1977 aan Jean-Marie De Smet, zelf dichter en schrijver, die dan het literaire tv-programma Boeket presenteert. En hij maakt zijn zin af: "Ik ben er zelf aan verslaafd geweest. Aan speed, dus aan injecties." Jotie zegt dat het hem niet alleen geestelijk beïnvloed had, maar dat hij daardoor ook in een milieu was terechtgekomen dat hem verplichtte standpunten in te nemen en die zelf te formuleren.

Hij praat rustig. Maar wat opvalt, is de verleden tijd die hij gebruikt. We zijn een half jaar voor zijn dood die hij zelf koos door in een huis in Brugge cocaïne in zijn linkerarm te spuiten. "In het begin dat ik hem kende, was er nauwelijks sprake van drugs", zegt Ingrid. "Dat eerste jaar gebruikte hij niks. We wilde een kindje, zeiden we, en hij wist dat dat niet kon als je 's nachts als een patattenzak wakker wordt als het kind iets nodig heeft. Hij deed er alles voor. Er was niemand die zo van de drugs afwilde als Jotie. Maar hij was verslaafd."

Die tijden waren lastig. Ze ziet het nog: "Ik werd eens razend. 'Eerst brood op tafel, voor er wiet kan zijn', riep ik."

Ze zegt: "Ik weet niet wat er echt speelde. Later hoorde ik verhalen van zijn vader over Russische roulette."

Dan: "Ooit zat er iemand in mijn zetel die ik niet kende. Hij had wrede ogen, precies de ogen van een reptiel. Die man boezemde me angst in. Maar Jotie was in de greep van die man."

Uiteindelijk: "Op den duur weet je het niet meer. Op wat er op het einde gebeurde, kreeg ik geen vat meer. Ik botste op de muur Jotie. Het doet me nu denken aan Lucifer: een schitterend persoon, maar zo gesloten. Ik kon niet meer."

Nochtans was het scenario anders. "Zijn gedichten zagen we als een soort message in a bottle. Die moesten een boom veroorzaken. Hij zou nieuwe vrienden krijgen, die verslaving overwinnen, zijn gepubliceerde gedichten zouden het begin zijn van veel. Van romans misschien, van films. Hij was zot van Ornella Muti, misschien kon hij ooit met haar een film maken. Hij meende het ook dat hij dat wilde en had schuldgevoelens tegenover zijn ouders, tegenover mij en tegenover zichzelf."

"Maar wat is de verborgen werking van drugs", vraagt ze zelf. "Ze maken een levensenergie kapot en het is niet alleen gewoonte. Al speelt dat wel een rol. Maar de hallucinaties zijn de toxische kant van de ziekte. Want zo zie ik dat: als een ziekte."

Het is gebroken tussen ons, ik had u zelfs niet meer verwacht

en uw afwezigheid hield mij niet als vroeger wakker in de nacht.

Toch slaap ik niet. Ik kan het niet begrijpen

waarom alleen de mens zo'n pijn lijdt bij het rijpen.

('Eenzaamheid/gemis' uit De laatste gedichten)

Jotie stierf dus op 6 oktober 1977. In het huis in Brugge had hij op de muur een boodschap voor Ingrid nagelaten: DAG KLEINE MEID! VEEL GELUK!Hoofdletters, uitroepteken, laatste woorden. Dag Ingrid. Jotie gaat weg.

Je vraagt hoe ze die dood ontving en zij antwoordt dat haar vader haar 's morgens wakker maakte en haar dat nieuws bracht. Ze was bij haar vader en zijn tweede vrouw gaan slapen en hij had het huis van een vriend in Brugge uitgekozen voor zijn laatste uren. Hun huis dat ze samen in Sint-Agatha-Berchem bewoonden, bleef weg van de dood. Al vonden Marcel T'Hooft en Ingrids vader Julien er nog twaalf gedichten, in een waaier, op de schouw. Een dikke week later gaf Julien die als De laatste gedichten uit bij zijn eigen uitgeverij Manteau. "Ik hoorde dat hij dood was en ik sloot me af. Niks kwam nog binnen. Geen enkele emotie. Ik blokkeerde. Ik weet zelfs niet of ik op Joties begrafenis geweend heb. Pas járen later kwam ik bij een psychologe die nabestaanden van mensen die uit het leven waren gestapt, begeleidt. Zij liet me zien dat er in die kleine Ingrid zoveel vast zat en dat door die aders zoveel verdriet moest. Langzaam, langzaam, langzaam, langzaam loste dat op en druppelde dat erdoor in tranen."

Maar wat toch met die dood? Van Jotie werd gezegd dat hij als kind al bezig was met kadavers van kleine diertjes. "Maar bij kinderen die later bioloog worden, vindt men dat normaal. Er is zoveel geschreven. Dat ons huis helemaal zwart was? Twee kamers, ja, de rest was Hollywood: een blauwe logeerkamer, een witte slaapkamer, een keuken in bonte kleuren. Je kunt in alles dood zien, maar eigenlijk schreef hij vaak heel grappige gedichten. Junkieverdriet is een balans van eerlijkheid en, hoe moeilijk dat ook kan zijn, ik wil dat licht in zijn werk opnieuw tonen."

Op de tafel in haar atelier, waar we zitten, liggen bundels. Een vroege versie van Junkieverdrietmet daarop de foto van zijn grootvader Gerard T'Hooft op zijn doodsbed. Ook Schreeuwlandschap ligt er, de postuum uitgegeven Poezebeest, Heer van de poorten, Verzamelde gedichten, In bossen op eenzame plekkenenIn mij is ontstuitbaar de doodsbloem ontloken. Alleen naar De laatste gedichten is het wat zoeken, maar een doos ontsluit ook die zoektocht en daarin deze zin uit 'Nog een brief': 'Schone vrouw, ik heb mijn mond op de uwe gelegd en, liefste, toch soms de waarheid gezegd.'

Met die laatste zin zegt ze dit: "Talent primeert op je levensloop, vind ik. Jotie werd pas iemand toen zijn eerste bundel gepubliceerd raakte. Plots kreeg hij een hand van de man die in Oudenaarde een boekhandel had. Daarvoor was hij alleen die rare jongen. Maar reken je iemands leven af op wat hij doet als hij strontzat door de straat waggelt? Van Ostaijen en Rimbaud hadden net zo goed een bizarre levenswandel. Wordt hun werk daarom anders bekeken? Jotie deed met woorden wat Bach met muziek doet. Bachs muziek metamorfoseert je en boetseert je. Zelfs als je iets niet begrijpt, ontwaak je toch. Dat gebeurt ook als je Joties gedichten leest."

Zonde

Jotie T'Hooft was al jaren dood toen wij - we waren tien in 1977 - over hem hoorden. Toen wij over hem lazen. Toen wij hem lazen. Nu zelf veel ouder dan hij werd en al die woorden lezend, blijft één gedachte terugkeren: zonde. Zo'n ongelooflijke zonde dat iemands pen uitdroogde op zijn 21ste.

"If, if, if... dat is makkelijk gezegd, maar hij had zeker nog een lange omloop. Pas als je dood bent, krijg je in Vlaanderen veel aandacht. Dat is vandaag gelukkig wel veranderd. Daar lachte ik eerst mee, tot ik er dus zelf mee te maken kreeg. Jotie had nog veel te vertellen. Hij moest nog leven. Dat zie je nu. De Bezige Bij geeft dit uit, Behoud de Begeerte doet een programma rond zijn werk, Marc de Bel schreef ooit een gedicht voor Jotie en er zijn auteurs die me zeggen dat ze met een medaillon met Joties foto rond hun nek rondliepen. Het komt met golven, maar ik wist al dat hij tot de galerij behoorde. Dat hij tot het Uffizi van de literatuur van de Lage Landen behoort, van de middeleeuwen tot nu.

"Dat hij een gepousseerde vedette was en enkel succes had omdat zijn schoonvader uitgever was, was nonsens. Het was magie. Is hij een blijver of niet? Ik ben er niet uit, maar ik denk het wel. Toen hij op de 26ste plaats uitkwam van de vijftig beste dichters en schrijvers van de middeleeuwen tot nu, ben ik midden in de nacht onder de maan gaan staan met een glas champagne. Ik aan deze kant en hij aan gene kant. Hij had zijn plaats bij mensen als Louis Paul Boon en Herman de Coninck."

Ze is 61 nu. Dat zou hij ook zijn. Vooraf mailde ze: 'In die twee jaar heb ik meer meegemaakt dan sommige mensen in hun hele leven.' We zijn twintig keer twee jaar later. "Het was leven tot in de poriën en ik heb op het einde waanzinnig afgezien met Jotie. Ik kon niet meer door de muur. Maar onze liefdeshistorie was als Romeo en Julia."

Sweet sixteen

Uren later mailt Ingrid iets over een meisje voor wie Jotie T'Hooft z'n gedicht 'Sweet Sixteen' schreef. "Enkele jaren geleden schreef ze mij. Ze was 16 toen Jotie iets met haar had. Dat wist ik toen niet. Ik weet ook niet wat het was. Toen mijn vader en Marcel ons huis in Sint-Agatha-Berchem leegmaakten, vonden ze wat sporen. Ik had geen vermoeden, maar het kan: soms gebeurt in je eigen huis iets wat je niet weet. Ze schreef me nu dat ze op de hoogte was van zijn plannen tot zelfdoding. Zelf ging ze naar Bali om een boek te schrijven, met daarin ook een hoofdstuk over Jotie. Hij gaf haar enkele manuscripten mee, maar hij koos voor mij, liet ze me weten. Na haar mail wist ik eindelijk dat zijn overlijden geen ongeluk was."

Dat laatste was belangrijker. De wetenschap dat Jotie T'Hooft zelf gekozen had om niet meer verder te leven. "Ik zei het al: ik kon het niet geloven. Zelfs toen hij in zijn kist lag, dacht ik nog dat hij het fantastische geënsceneerd had. En als je me er nu naar vraagt, vind ik het pijnlijk verwarrend. Neen, het is niet waar, denk ik. Terwijl het onherroepelijk zo is."

Na zijn dood werd Jotie T'Hooft in Oudenaarde begraven. Johan Geeraard Adriaan T'Hooft staat op het eenvoudige kruis. Zijn ouders, aan wie hij Junkieverdriet opdroeg ('Deze bundel is, apart van de afzonderlijke opdrachten uit mijn hele hart opgedragen aan va en moe'), scheidden nog en vandaag zijn ook zij er niet meer. Regelmatig haalt zijn graf het nieuws. Vorig jaar nog in Het Laatste Nieuws: 'Het graf van de bekende Oudenaardse schrijver Jotie T'Hooft is alweer bedreigd omdat de concessie ervan dreigt te verlopen.' Groen Oudenaarde kaartte de zaak aan bij het stadsbestuur, Ingrid hielp mee om 1.100 handtekeningen te verzamelen onder een petitie. Daarbij onder meer Tom Lanoye en Bert Anciaux.

"Als Jotie op het Schoonselhof in Antwerpen was begraven, dan zorgde men daarvoor. In Oudenaarde is zijn graf een politieke kwestie. Men vindt er Jotie geen voorbeeld voor de jeugd en daarom wil men er liever van af. Zelfs nu, na al die jaren. Dat wil ik rechtzetten. Oudenaarde is een mooi stadje, maar ik ben er zeker van dat in alle winkels kleren worden verkocht die gemaakt zijn door onderbetaalde mensen uit derdewereldlanden. Daar spreekt niemand over. Maar Joties graf zou weg moeten? Bekijk zijn werk en besef wat hij nog had kunnen doen."

De hommage die enkele jonge dichters, in een organisatie van Behoud de Begeerte, volgende vrijdag in Sint-Agatha-Berchem houden, is een voorbeeld. Voor haar ook bijzonder: "Na de dood van Jotie ben ik nooit meer in of bij dat huis geweest. Nu zal ik er voor het eerst terugkeren."

Ze opent een map met foto's van foto's: afdrukken van haar album met Jotie. Hij nog kind en jong, later op z'n dwarsfluit spelend bij de jeugdbeweging, langere haren, toch droeviger ogen stilaan. Zij sprankelend mooi, poserend soms voor jonge fotografen op de academie, hun trouw en huwelijksreis ("Joties moeder ging mee"), mooie blote borsten in zwart-wit. "We hadden drie katten: God, Oidipoes en Tao." Ze noemt die foto's, het album dat ze samen maakten, samen met zijn gedichten de mooiste herinneringen. Ertussen zijn filmtickets en kaartjes van optredens gekleefd. "Ik was dol op Melanie, hij hield van Nico, Todd Rudgren, Kraftwerk, John Cale. En Frank Zappa met zijn zin: 'What's the ugliest part of my body? I think it's my mind.' Die romantiek. "Ik heb nog een ivoren armband van Jotie, een paar kristallen doosjes die hij me cadeau deed en natuurlijk zijn manuscripten." Daar bestond ooit discussie over met haar vader, die enkele manuscripten op een veiling te koop aanbood. Allemaal verleden tijd.

Monsterlijk internet

Ingrid hertrouwde nooit, maar kreeg wel een nieuwe vriend en elf jaar na de dood van Jotie werd Jonas geboren. Later Stijn en ook Bas. Haar kinderen werken, zijn geen kunstenaars. "Marcel T'Hooft zei ooit: Ik had liever een loodgieter gehad dan een dichter.' Misschien zit daar wel iets in.

"Toen ik zwanger werd, beloofden mijn vriend en ik elkaar plechtig dat we voor onze kinderen zouden zorgen", zegt ze. "Ik kom uit een gezin van gescheiden ouders en mijn vader was erg afwezig. We hebben dat gedaan." Ook die man is overleden. "Op het einde gaf hij me een foto van Jotie en mij. Ik wist dat hij het geaccepteerd had. Op zijn sterfbed zei hij dat hij blij was met het leven dat we samen gehad hadden. En ik ben blij dat hij me met een goed gevoel achtergelaten heeft. Hij heeft me niet bezwaard. Ik zou het allemaal opnieuw doen, zei hij."

Op tafel staat een foto van haar en de dichter, tegen het raam een affiche met daarop zijn foto en de titel: Jotie T'Hooft, een oergezellig bruin café, een theaterstuk. Jotie is overal, maar voor haar kinderen is hij gewoon iemand uit hun moeders verleden. "Hun leven begint bij hun vader en mij. Ik heb hen er nooit mee lastiggevallen, er stonden geen foto's van Jotie in het huis. Alleen kwam Stijn op een dag thuis van de middelbare school en zei: 'Mama, we hebben vandaag over u geleerd.' Er was een leerboek met daarin wat ik over Jotie had verteld. En ze hadden op het internet gezocht. Pas toen heb ik een en ander uitgelegd, omdat wat op het internet te lezen staat monsterlijk is."

Een laatste gedicht, aan haar, waarin hij schreef dat hij 'dra een kleine stip' zou worden, eindigt zo:

Hier moet ik afscheid nemen, ik ben moe.

Ik heb u geslagen - als een beul een dief met een roe

terwijl mij niets ontstolen was of leek.

Ik hou van u. Ik word net als mijn woorden: bleek.

"Ik zal later zeggen dat hij 'een' grote liefde was", zegt ze. "Malgré moi, die ook een Disney-huwelijk had gewild. Maar het leven is geen sprookje. Het is een worsteling. Maar ik was Joties prinses en hij mijn prins, een volbloedpaardje, mijn lover."

Op vrijdag 20 oktober organiseert Behoud de Begeerte een Hommage aan Jotie T'Hooft in Gemeenschapscentrum De Kroon in Sint-Agatha-Berchem. Enkele jonge dichters zoals Charlotte Van Den Broeck, Yannick Dangre en Maarten Inghels zullen gedichten van Jotie en van zichzelf voorlezen. Acteur Wim Willaert brengt een eerbetoon en Mauro Pawlowski zorgt voor muziek van Frank Zappa en van zichzelf. begeerte.be/2017/hommage-jotie-t-hooft

Jotie T'Hooft, Junkieverdriet, heruitgave bij De Bezige Bij, 60 p., 17,99 euro.