Direct naar artikelinhoud

'All day fighting, all night fucking. Schitterend toch!'

Angèle Manteau is niet meer. Ze werd 97 jaar oud. Decennialang was ze een van de belangrijkste uitgeefsters in Vlaanderen. Hugo Claus, Louis Paul Boon, Hubert Lampo, Jef Geeraerts en Paul Snoek vonden bij haar onderdak.

Ter gelegenheid van haar 95ste verjaardag gaf ze nog een interview weg aan Margot Vanderstraeten. 'Ik hoop dat u gaat opschrijven wat ik nu zal zeggen. Ik hoop dat u er iets moois van maakt. Want het is een bom die ik nu aanreik. Een ware bom. Ja.'

Door Margot Vanderstraeten

Om vanuit Aalst naar het seniorenappartement van Angèle Manteau in Erembodegem te rijden, kun je een omweg maken via de smalle, onsterfelijke fabrieksweg die het dorp met de stad verbindt: de Kapellekensbaan. De aristocratische Angèle Manteau is uitgerekend op een boogscheut van de arbeidersstraat van Ondine en fabriek de Labor gaan wonen. De Kapellekensbaan, Boons meest toonaangevende werk, weigerde ze in 1953 uit te geven en precies daardoor is dat werk haar levenslang blijven achtervolgen. Toch noemt ze de plek van haar 'laatste' woonst puur toeval, en ook weer niet, omdat "niets in mijn leven toeval is".

In haar residentie woont ook ene mijnheer Claus. Hij heet dan wel niet Hugo met de voornaam, maar hij komt haar graag haar kranten brengen. Hij schuift ze onder haar deur, en geregeld treft ze, dat vindt ze grappig én aandoenlijk, tussen de stapels krantenpapier ook een gedicht aan, eigenhandig geschreven door bewoner Claus, "nog een hele fitte man, die nog elke dag grote rondes met de fiets aflegt".

Lezen gaat Angèle Manteau beter af dan luisteren. Om dat uit te vinden, hoef je niet eens binnen te zijn. Boven haar deurbel plakt het advies "lang drukken". Want zonder gehoorapparaat hoort Angèle Manteau niet. Mét gehoorapparaat lukt dat wel, al hangt de kwaliteit van haar kunstmatige zintuig duidelijk samen met de vraagstelling. "Toch niet nog eens dat verhaal dat ik, half Française en half Waalse, vanuit Dinant naar Brussel ben gekomen, op mijn zeventiende Nederlands ben beginnen te leren en me dan, geleidelijk aan, een weg door de Nederlandse en Vlaamse literatuur heb gezocht, zeker. Dat vertel ik al zeventig jaar!"

Maar dat ze pas een hele kartonnen doos met alle cartoons van The New Yorker heeft laten ophalen. Want dat ze die toch niet allemaal kan bijhouden. En of ik die ene cartoon ken, die met de bevers en de boom? Wacht. Ze vraagt mijn notitieboek. Ze neemt mijn pen. Ze maakt een tekening. Trekt enkele lijnen die een boomstam voorstellen, de kruin doet er niet toe. Links en rechts van de boomstam twee smalle, langwerpige lussen, waaronder, bij de ene drie en bij de andere twee poten (streepjes) bungelen. Dat zijn de bevers. Waar de beestjes de voet van de stam raken, trekt ze een dikkere streep; hun tanden, waarmee ze, elk aan hun kant, aan de stam knagen. Het lijdt geen twijfel: deze boom wordt geveld, en heeft geen enkele mogelijkheid om nog rechtop te blijven staan, laat staan om te bloeien of te groeien. Ze legt haar, mijn, pen weer neer. Ze schiet luid in de lach. "Weet u wat de ene bever tegen de andere zegt? Neen, natuurlijk weet u dat niet. Ik zal het u vertellen. Zegt de ene bever tegen de andere: 'Wat een ingewikkelde manier om een nieuw literair tijdschrift te beginnen!'" En met haar dunne, bleke vingers tikt ze bezwerend op mijn bovenarm. "'Wat een ingewikkelde manier om een literair tijdschrift te beginnen!' Dat is toch schitterend, nietwaar!" En ze schiet opnieuw en aanstekelijk in de lach.

Dank u wel! Een mooier aanknopingspunt had ik niet kunnen bedenken. Want gelden bij het oprichten en het recht houden van een literaire uitgeverij niet dezelfde onverbiddelijke natuurwetten?

"In Vlaanderen in elk geval wel. En ik hoop dat u gaat opschrijven wat ik nu zal zeggen. Ik hoop dat u er iets moois van maakt. Want het is een bom die ik nu aanreik. Een ware bom. Ja.

"Hier, kijk, ik heb het naslagwerk van Ludo Simons nog op mijn tafel liggen, Geschiedenis van de uitgeverij in het Vlaanderen van de twintigste eeuw. Wat een tragedie, wat een drama in dit boek. Op haast elke pagina stuit je op een faillissement. Ik heb veel waardering voor al die uitgeverijen die geprobeerd hebben om literatuur uit te geven. Neem Heideland, Uitgeverij De Ontwikkeling, Orion en nog talloze andere kleine uitgeverijen. Lees hun verhaal en u zult merken dat ze keer op keer tegen de lamp lopen. Waarom? Ja, waarom? Niet omdat ze geen goede neus hebben voor literatuur, want die hebben ze wel degelijk. Niet omdat het hen aan professionalisme ontbreekt, want daar ontbreekt het hen evenmin aan. Elke literaire uitgever die zich in dit land over Vlaamse literatuur buigt, krijgt te maken met de fiscus, die op een onrechtstreekse manier aan zijn inkomsten knaagt.

"Nu, met de Europese regelgeving, is dat niet meer aan de orde, maar vroeger trokken Vlaamse auteurs, vanaf het moment dat ze hier enig succes kenden, meteen naar Nederland. Omdat er daar een groter verspreidingsgebied was. Maar ook omdat ze op die manier aan de belasting ontsnapten. Ik zou weleens willen weten hoeveel Vlaamse auteurs van destijds, en u weet dat ik uitgeverij Manteau in 1938 heb opgericht, belasting hebben betaald op alles wat in Nederland van hen uitgegeven werd. De Belgische staat had immers geen enkele controle op de boekverkoop in Nederland. Men zegt van mij dat ik me door financieel gewin liet leiden, nou ja, ik stel voor dat die auteurs, diegenen die nog leven toch, eens naar zichzelf kijken. Alleen mag en mocht dat niet gezegd worden.

"Een voorbeeld? Marnix Gijsen heeft in dertig jaar tijd in Nederland maar liefst 32 romans uitgebracht, en zijn boeken verkochten er erg goed. Maar waarom moest de Vlaming Gijsen zo nodig naar Nederland gaan? Hij was een hoge ambtenaar bij de staat, hij ontving een riant honorarium, hij had voor Vlaanderen in Vlaanderen kunnen blijven. En toch heeft het geld hem naar de noorderburen gelokt. En toch kreeg hij, o ironie, dan ook nog eens twee keer de Belgische Staatsprijs.

"Of neem Hubert Lampo. Wij hadden een paar titels van hem in de Marnixreeks, en die verkochten goed. Op een bepaald moment benader ik hem met de vraag om ons ook nog eens nieuw werk aan te bieden. Waarop hij antwoordt: 'O, voor nieuw werk ga ik naar Nederland. Maar laat mijn Marnixtitels maar bestaan, ze zijn mijn alibi tegenover de Belgische fiscus'. Begrijpt u, doordat hij boeken bij ons verkocht, hoefde hij over zijn uitgaven in Nederland geen verantwoording te vrezen. En dat gold voor veel auteurs van zijn en ook de daaropvolgende generatie.

"Ach, Walschap, Elsschot, Roelants: toen ze tijdens de oorlog in Nederland niet meer gedrukt werden, vonden ze hun weg naar Manteau weer. Maar de moffen waren amper weg of ze gingen weer naar Nederland.

"Ik heb met mijn uitgeverij altijd aan de verplichtingen van de fiscus voldaan. Elk jaar diende ik keurig een balans in, waarop, naast de namen en de adressen van de auteurs, ook het uitgekeerde honorarium stond. Ik betreur het dan ook dat die auteurs die mij al die jaren trouw zijn gebleven, zoals Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo, daar belastingtechnisch nog altijd voor boeten. En dat terwijl ze heel bewust talloze demarches van Hollandse uitgevers van zich af hebben gehouden."

Toch hebt u ook succesvolle manuscripten geweigerd. Ik val uiteraard in herhaling, maar De Kapellekensbaan werd ruim vijftig jaar geleden eerst aan u en pas daarna aan De Arbeiderspers aangeboden.

"Ik kon De Kapellekensbaan niet uitgeven, ik kon als bedrijfsleider dat risico niet nemen. Na de Eerste Wereldoorlog was Pallieter van Felix Timmermans het grote succes, een optimistische, kinderlijke roman die als een sprookje las. Hoe zou ik, die een kleine Vlaamse uitgeverij in goede banen probeerde te leiden, het in mijn hoofd halen om dan met de grauwe werelden van Boon uit te pakken. De misère van Boon verkocht niet, het katholieke Vlaanderen wilde van de godslasterlijke auteur niet weten. Dat hadden we al ervaren sinds zijn debuut, De voorstad groeit, dat wij in 1942 hebben uitgegeven. Het was Boons bijdrage aan de Leo J. Krynprijs.

"U weet wie Kryn is. De Joodse eigenaar van een kleine uitgeverij in Brussel. Toen hij overleed, zocht zijn weduwe, die geen woord Nederlands sprak, naar iemand die de zaak voort zou kunnen zetten. Ik heb de uitgeverij toen overgenomen en zijn weduwe en ik hebben een literaire prijs georganiseerd en die naar hem vernoemd. De statuten van die Vlaamse literaire prijs zijn trouwens in het Frans opgesteld. Dat moest wel, zij kende geen Nederlands, en haar notaris ook niet. En ja, ik geloof wel dat zij, en dat meerdere mensen het uitzonderlijk vonden dat ik, een Frans-Waalse vrouw van nog geen dertig, in Brussel een Vlaamse literaire uitgeverij oprichtte en dat ik dat deed tien jaar voordat de vrouwen in dit land algemeen stemrecht kregen. Zelf heb ik er nooit bij stilgestaan. Ach. Ik ben er sterk van overtuigd dat als een vrouw echt iets wil, ze dat doel kan bereiken. En ik wilde echt iets.

"Ik herinner me nog goed dat er vele volstrekt onbenullige verhalen tussen de inzendingen van de Krynprijs zaten. Maar er zat iets opmerkelijks tussen. Iets dat op een slechte typemachine was getikt, op doorzichtig papier, dunne velletjes die recto verso bedrukt waren, alles in een toestand waarvan je dacht... Ik las dat. En ik wist meteen: 'this is it'.

"Ik weet dat er vandaag overal geschreven wordt dat ik nooit iets voor Boon voelde, dat ik elitair was, dat Boon me niet lag, enzovoort. Die legende wordt steeds meer werkelijkheid, ik zie het wel, maar ik kan me er niet tegen verzetten. Ik had veel respect voor Boon. Ik heb hem altijd willen helpen. (stilte, staat op, gaat weer zitten)

"Weet u dat ik hem en zijn familie jarenlang elke maand een voorschot van 3.000 frank heb uitbetaald, omdat ik zag dat ze zo arm waren? Drieduizend frank, dat was in die tijd, en ik spreek over de jaren tijdens en vlak na de oorlog, het maandloon van een geschoolde arbeider. Als ze gewild hadden, hadden ze ervan kunnen leven, ze zouden zelfs iets opzij hebben kunnen leggen. Maar zo gaat het niet. (zwijgt lange tijd)

"Boon kon het geld niet aan. En zijn vrienden ook niet. Vanaf het moment dat die wisten dat hij geld had, liepen ze zijn deur plat. Op zeker moment heb ik de 3.000 frank wel moeten reduceren tot 1.500, omdat ik merkte dat het voorschot dat ik uitbetaalde nooit of nooit goedgemaakt kon worden met de - minieme - verkoop van zijn boeken. (stilte) En misschien moet ik dit niet zeggen. Het is niet belangrijk. Maar hij heeft me die voorschotten nooit terugbetaald."

U hebt een tekening van Boon tegen de muur hangen. Eigenlijk wordt u hier meer door beeldende kunst omringd dan door boeken. Houdt u meer van schilders dan van schrijvers?

"Ik heb, toen ik hier zes jaar geleden introk, moeten kiezen. (Manteau verhuisde naar de seniorie in Erembodegem na, toevallig of niet, in Gooik gewoond te hebben, het dorp waar de gemobiliseerde Boon in 1939 gelegerd zat, MVDS). Ofwel moest ik me laten vergezellen door wanden vol boeken, ofwel door wanden vol schilderijen. Ik heb voor het laatste gekozen. Mijn boeken, en ook de boeken van mijn man (de Luikse letterkundige in de Germaanse talen, François Closset, red.), heb ik laten veilen. Mijn man kocht trouwens alles wat er te kopen viel. Hij had, om maar een voorbeeld te geven, drie verschillende uitgaven van de complete werken van Vondel, nu ja, van die minuscule verschillen kon ik niet wakker liggen. Maar ik houd zeker niet meer van schilders dan van auteurs, of meer van de beeldende kunst dan van het geschreven woord.

"U mag trouwens niet alle namen die mij hier omringen noteren, dat zou onverstandig zijn. Maar schrijft u gerust dat er beeldende werken van dubbeltalenten tussen hangen: Lucebert, Jan Wolkers, Jan Cremer, en Boon, inderdaad, natuurlijk. Ik laat me graag door kunst omringen.

"U weet dat ik, na mijn 67ste, twee jaar op Long Island, New York, heb gewoond. Ik deed niets liever dan in het Guggenheimmuseum meteen met de lift naar boven gaan, en van daaruit langzaam weer naar beneden wandelen. Wat een prachtige biografie is dat trouwens, die van Anton Gill over het leven van Peggy Guggenheim (1898-1979). Ik heb me helemaal in Peggy Guggenheim verdiept, me over haar stamboom gebogen, alles uitgeplozen. Haar vader is met de Titanic ten onder gegaan, wist u dat? En wat een avontuurlijk leven heeft ze geleid! Ze veranderde van haarkleur zoals ze van minnaar veranderde. Ze had met vele kunstenaars een verhouding en uiteraard heeft ze het dus ook met haar kapper gedaan, en met haar skileraar, zoals iedereen het blijkbaar met een skileraar doet, behalve ik, (lacht gniffelend) dat avontuur is me jammer genoeg niet te beurt gevallen. Zal ik de geweldigste zin uit de biografie van deze excentrieke dame eens aan u debiteren. En doet u daar dan ook iets moois mee, in uw artikel? Hier is hij: 'All day fighting, all night fucking'. Schitterend toch! Geweldig. 'All day fighting, all night fucking.' (lacht lang en aanstekelijk) Ja, die Peggy had ook de reputatie veel ruzie te maken."

U zegt: 'Oók veel ruzie te maken'. Bedoelt u net als u?

"Ik maak niet veel ruzie."

U hebt de reputatie.

"De reputatie is de mens niet. (stilte) Ik word de afgelopen jaren door macho's als Jeroen Brouwers en Julien Weverbergh door het slijk gehaald. Ik raad u aan de ondergrond van hun woorden eens te onderzoeken. U zult vaststellen dat het mannen zijn die grote moeite hebben met de gelijke behandeling van vrouwen, van vrouwen in het algemeen, niet alleen van mij. Het volstaat om hun privégangen na te gaan om dat te weten te komen. Daarom vind ik het zo merkwaardig dat zij met hun scherpe pen overal een podium krijgen. Alsof een goede pen iemand het recht geeft om in het wilde weg pijlen af te schieten. En ik weet het hoor, Brouwers wil me dood, he's a killer.

"(stilte) Anderzijds hebben vrouwen die op de hoogte zijn van de seksistische ondertoon in aantijgingen van Weverbergh en Brouwers tegen mij het nooit publiekelijk voor mij opgenomen. Ook dat vind ik merkwaardig. Ik vraag me af waar al die feministen van de vrouwenraden van vroeger zitten. Waarom verdedigen ze me niet? En dan bedoel ik meer: waarom gaan ze niet in tegen die uitspraken die naar machismo ruiken? Ze kunnen het niet, denk ik, en als er al een is die het zou kunnen dan durft ze het niet."

Bent u een beetje jaloers op de avonturen en het leven van Peggy Guggenheim?

"Nou neen. Ik heb nooit oog gehad voor avontuur. En met Vlaamse schrijvers moest ik in dit kleine landsgedeelte al zeker niets beginnen. Ik heb een totaal ander karakter. Maar ik bewonder de weg die Peggy Guggenheim heeft afgelegd en ik heb uitermate veel respect voor de rol die ze gespeeld heeft in de moderne kunst en in het verdedigen van kunstenaars en hun werk. 'All day fighting, all night fucking.' Je moet het maar kunnen, nietwaar."

U maakt geen ruzie. U laat geen minnaars tot u komen. Wat doet u met uw tijd?

"Ik doe niets anders dan lezen. De actualiteit volg ik niet meer, er zijn te veel goede dingen die het herlezen waard zijn. Maar als ik geen boeken meer zou hebben, mijn hemel, waarmee zou ik dan mijn dagen vullen? Niet meer kunnen lezen zou het ergste zijn wat me zou kunnen overkomen!

"Toen de Joods-Amerikaanse auteur Saul Bellow overleed (5 april 2005, red.), wilde ik alles van hem lezen. Kijkt u maar, die stapel daar onderaan de kast, dat is allemaal Bellow. En onlangs kreeg ik de bevlieging om het hele oeuvre van Proust te lezen. Dat is altijd zo met mij. Dan begin ik met een auteur en dan kan ik niet stoppen tot ik alles, maar dan ook alles van hem of haar heb gelezen. In dat opzicht prijs ik me trouwens gelukkig met mijn slechte gehoor, want als een van de zintuigen het min of meer laat afweten dan weten de overige vier dat gebrek te compenseren door nog scherper te worden. Dankzij mijn slechte gehoor kan ik vandaag ook zonder bril een 'zespuntletter' lezen!

"Om Proust te verslinden, moet je met pensioen zijn en dan ook nog mijn leeftijd hebben. Die auteur vraagt tijd en rust. En tijd heb ik zat. Rust wat minder, ik raak door alles geboeid. Maar wekenlang heb ik niets anders gedaan dan me in zijn woorden, verhalen, sferen en werelden verdiept. Mijn ogen stonden er helemaal dwaas van. Als er iemand op bezoek kwam, kon ik over niets anders praten dan over Proust. En dan niet over 'les petites madeleines', want die kent iedereen en daar praat iedereen over die meent dat hij over Proust moet praten. Ik heb alle delen van A la recherche du temps perdu gelezen (meer dan 3.000 bladzijden, MVDS), et quel tableau! Voor mijn vrienden die me zo lang en zo zwaar onder invloed van Proust geduld hebben, heb ik uit dankbaarheid een bloemlezing van zijn werk gemaakt. De titel luidde: Le charme de l'imparfait du subjonctif. Want dat was me opgevallen: dat wonderlijke en opvallende gebruik van die werkwoordstijd die vandaag nog alleen in de schriftelijke taal gebruikt wordt en die zo mooi is, 'il faudrait qu'il vînt'. Tegenwoordig wordt die vervoeging niet meer toegepast en schrijft men 'il faudrait qu'il vienne', de tijd van de bijzin wordt niet meer afgestemd op die van de hoofdzin. Jammer is dat. Maar er is zoveel jammer, nietwaar. Het is ook jammer dat ik geen twintig meer ben, dat zou préférable geweest zijn."

Stel dat u vandaag twintig zou zijn. Zou u opnieuw een literaire uitgeverij oprichten?

(hoort de vraag niet. Als ik ze opschrijf, haalt ze haar schouders op)

Bent u van plan honderd te worden?

"O, mijn god, ik hoop van niet. Het kan voor mij niet snel genoeg gedaan zijn. Ik heb ook alles al geregeld. (toont me haar agenda, daarin staat bij vorige week: 'bellen naar het Brussels crematorium', MVDS)"

In het werk van Proust voel je de hartslag, of de kortademigheid van het verlangen en het wachten. Verlangt u nog ergens naar? Wacht u nog ergens op?

"(ze hoort opnieuw de vraag niet) Ik bewonder de Nederlandse vertaalster van Proust, Thérèse Cornips, ze heeft voor haar fenomenale werk nog de Martinus Nijhoffprijs gekregen. 'Longtemps je me suis couché de bonne heure', hoort u het ritme in die zin?

"Ik vind mooie zinnen aanstekelijk, ik kan er helemaal enthousiast van worden. Dat had ik al als jong meisje. Toen ik in 1928 als Frans-Waals au-pairmeisje bij de familie van Jan Greshoff (Nederlands journalist, schrijver, dichter en criticus, 1888-1971, MVDS) in hun herenhuis in de Brusselse Reyerslaan introk, was ik niet alleen mateloos geboeid door de hele Nederlandse literatuur die er over de vloer kwam - Adriaan Roland Holst, Eddy du Perron, Menno ter Braak, Simon Vestdijk, Arthur van Schendel, Jan Slauerhoff... - maar ook door het indrukwekkende woordgebruik van Jan Greshoff zelf. Met veel gemak kon hij een vurig betoog afsteken over de titulatuur die in Nederland gangbaar was, over de nuanceverschillen tussen weledelgeboren en weledelgestrenge, edelachtbare en edelgrootachtbare, want tot een advocaat richt je je anders dan tot een arts, of een rechter, een doctor of een hoogleraar. Urenvol superieur taalgebruik heb ik er beleefd. Leerrijk én heerlijk vond ik dat. Ik mocht bij Greshoff inwonen op voorwaarde dat ik zijn zonen, Kees en Jan, een deftig woordje Frans bijbracht. Ik geloof dat de Greshoffs en ik elkaar taalkundig besmet hebben. Ik had de kriebel van de Nederlandstalige letterkunde te pakken, en zij leerden Frans. Zoon Kees is later zelfs professor Frans geworden, hij is hoogleraar aan een universiteit van Zuid-Afrika.

"Weet u, dat Nederlandse wereldje dat zich in Brussel gevestigd had, had geen flauw benul van wat er zich in Vlaanderen afspeelde. Vlaanderen lag ontzettend ver van hun belangstelling, over de Vlaamse auteurs van die tijd werd alleen maar spottend en miachtend gesproken. Op Karel Van de Woestijne na, die vonden ze wel te pruimen, maar die is dan ook in 1929 gestorven."

U bent altijd Angèle Manteau gebleven? Hebt u er na uw huwelijk met de Luikse letterkundige in de Germaanse talen, François Closset, nooit aan gedacht om mevrouw Closset te worden? Dat was in 1936 in elk geval gangbaarder...

"Wat er, onder meer door Brouwers, ook van gezegd of geschreven wordt, wij hadden een goed huwelijk. Mijn man, die gestorven is in 1964, was een goede kameraad. Hij kende me erg goed. En hij hield van grappen, en van de verhalen waarmee ik 's avonds thuiskwam, want ik had als uitgeefster natuurlijk altijd iets te vertellen.

(stilte. Ze staat op. Ze neemt voorzichtig een middelgrote enveloppe, die zo goed gevuld is dat ze bol staat. Ze gaat weer zitten. Opent de enveloppe. Haalt er een stapel brieven uit, dunne velletjes aan beide kanten met vulpen beschreven in klein maar goed leesbaar handschrift)

"Deze brieven, het zijn er meer dan honderd, heb ik vanochtend voor het eerst sinds heel lang uit mijn brandkast gehaald. Vrijwel niemand is van het bestaan ervan op de hoogte.

"Mijn man was een vrijmetselaar. Tijdens de oorlog leefde hij ondergedoken. We zagen elkaar niet of nauwelijks. We schreven. Hij drie keer per week naar mij, en ik drie keer week naar hem. In deze brieven (streelt ze) vraagt hij me herhaaldelijk zijn woorden te verbranden en te vernietigen. Ik heb dat niet gedaan. Ik heb ze allemaal bijgehouden. Hij niet. Hij durfde mijn brieven niet te bewaren, stel je voor dat ze bij hem binnenvielen en mijn naam er aantroffen. We spraken elkaar trouwens nooit met de voornaam aan; we hadden koosnaampjes, u weet wel, nounours, mon amour... Hij noemde me ook 'mon petit dictionnaire ambulant' en Sheherazade, omdat ik altijd zoveel verhalen had.

"Hij was heel vooruitstrevend in zijn houding ten opzichte van vrouwen. Dat was geen toeval natuurlijk, hij had van huis uit een uitstekende leerschool meegekregen. Zijn moeder, die aan het hoofd van een grote lagere school stond, heeft haar hele leven lang haar meisjesnaam behouden. Meer dan een eeuw geleden wou ze al niet madame Closset genoemd worden. Ze was en ze bleef madame Bertrand.

"(stilte) Ja, als missen betekent dat je, als iemand verdwenen is, veel aan hem denkt dan mis ik hem veel."

Wat gaat u met de brieven doen?

"Eerst zou iemand ze moeten uittikken, dat lijkt me noodzakelijk. Er staat trouwens opvallend veel Waals in de brieven. Mijn man sprak graag Waals en hield ervan zijn brieven ermee te kruiden. Qu'est-ce qu'on a comme méhiens, wat voor zorgen hebben we! Vaak moest ik de betekenis van die woorden gaan opzoeken. Deze correspondentie is zonder twijfel een historisch document. Ze schept, naast zijn relatie met mij, ook een historisch beeld van het leven in België tijdens de bezetting. Ja. Misschien moet ik ze wel laten uitgeven. Dat kan voor mij niet echt een probleem zijn, denkt u niet. Ik heb mijn connecties, nog altijd, nietwaar. (lacht)"

Hoe zou ik het in mijn hoofd halen om met de grauwe werelden van Boon uit te pakken? De misère van Boon verkocht niet, het katholieke Vlaanderen wilde van de godslasterlijke auteur niet wetenIk word de afgelopen jaren door macho's als Jeroen Brouwers en Julien Weverbergh door het slijk gehaald. En ik weet het hoor, Brouwers wil me dood, he's a killerIk vraag me af waar al die feministen van de vrouwenraden van vroeger zitten. Waarom verdedigen ze me niet?