Direct naar artikelinhoud

Religieuze haat in Indonesië laait op

De regering wordt een gebrek aan daadkracht verweten inzake het verhinderen en vervolgen van religieus geweld. ‘Misdaden worden te weinig bestraft’, zegt Elaine Pearson van Human Rights Watch aan De Morgen.

Bhinneka Tunggal Ika is de nationale leuze van Indonesië en grof vertaald betekent het zoveel als ‘eenheid in verscheidenheid’. Het is evenwel een slogan die de archipel de laatste jaren steeds minder waar weet te maken. Vooral de religieuze verscheidenheid speelt Indonesië parten. Zeker waar zowel islamitische als christelijke organisaties voet aan de grond proberen te krijgen, komt het tot conflicten. Gewapende conflicten zelfs.

Deze week alleen al kwam het twee keer tot een gewelddadig treffen. Op het eiland Java bestormde een duizendtal mensen, gewapend met stenen, machetes, zwaarden en speren, het huis van de lokale leider van de islamitische sekte Ahmadiya. De aanval werd op video vastgelegd en het beeldmateriaal toont hoe ongeveer twintig leden van de Ahmadiya door de kwade menigte verplicht worden hun kleren uit te trekken en daarna zonder meer in elkaar geslagen worden. Drie mannen overleefden de razernij niet.

Op hetzelfde eiland werden deze week ook enkele kerken belegerd. Een groep extremistische moslims stak na confrontaties met de politie twee kerken in brand, een derde werd geplunderd. De stormloop kwam er nadat een christelijke man veroordeeld werd tot vijf jaar cel omdat hij pamfletten had uitgedeeld met beledigingen over de islam. Een te lichte straf vond de menigte, die openlijk de doodstraf eiste.

Wat in Indonesië een ‘Week van harmonie tussen religies’ moest worden, een initiatief van de VN, is dus uitgedraaid op een week van religieus conflict. De Indonesische president Susilo Bambang Yudhoyono erkent de problemen en is naar eigen zeggen “erg bezorgd” over het geweld.

Nochtans wordt de autoriteiten een gebrek aan daadkracht verweten inzake het verhinderen en vervolgen van religieus geweld. Zo was de politie in Java op de hoogte van de aanval die uitgevoerd zou worden op de Ahmadiya, maar deden ze niets. Op de beelden is te zien hoe politiemannen zich rond de gewapende bende schaarden en enthousiast “Allah akbar” (God is groot) scandeerden.

Verkeerde boodschap

“We wisten vrijdag al dat er een aanval zou komen”, verklaarde Zafrullah Ahmad Pontoh, een woordvoerder van de religieuze sekte, na de gruwel aan de lokale pers. “We hebben de politie meteen gewaarschuwd, maar die maande ons aan geen problemen te veroorzaken.”

“Misdaden worden te weinig bestraft”, zegt Elaine Pearson, hoofd van het Aziëdepartement van Human Rights Watch. “Als religieuze minderheden aangevallen worden, beslist de regering om die mensen uit het gebied weg te halen, tijdelijk of permanent. Dat is geen oplossing. Het zendt ook een verkeerde boodschap, namelijk dat als je maar luid en brutaal genoeg bent, je gewoon je zin krijgt.”

Bovendien zijn de autoriteiten er tot dusver niet in geslaagd een stevig wettelijk kader te ontwerpen tegen religieuze discriminaties en geweld. Meer zelfs, via een decreet in 2008 besliste de regering dat de Ahmadiya “moet ophouden met haar interpretatie van de islam te verspreiden”. Schendingen van de wet kunnen bestraft worden met gevangenisstraffen tot vijf jaar.

Volgens de gerenommeerde denktank International Crisis Group (ICG) is er bij de Indonesische overheid een te grote terughoudendheid om de opruiende taal bij radicale groeperingen aan banden te leggen, uit angst om de vrijheid van meningsuiting te beknotten. “Bovendien levert de regering niet voldoende inspanningen om tolerantie als nationale waarde te promoten.”

De Indonesische autoriteiten mogen dan schromelijk tekortschieten, op het terrein zijn het de radicale gelovigen die de haat, onmin en het geweld aanwakkeren. En hoewel de laatste twee gewelddaden het werk waren van moslims, heeft de christelijke vleugel in het land evenzeer boter op het hoofd.

Vooral protestants-evangelische organisaties durven provoceren en schofferen. In Bekasi bijvoorbeeld, een buitenwijk van Jakarta, zijn de spanningen tussen moslims en christenen sinds 2008 fel toegenomen. De aanwezige islamitische organisaties pikken het niet dat evangelische tegenhangers, zoals de Yayasan Mahanaim, met internationale steun massaal kerken bouwen en - vooral arme - moslims proberen te bekeren.

Ook aan islamitische zijde is er sprake van een radicalisering, vaak bij kleinere organisaties. De Indonesian Islamic Propagation Council, de Islamic Student Movement of het Islamic Defenders Front zijn maar enkele groeperingen die het geweld niet schuwen.

Waar moslims en christenen lijnrecht tegenover elkaar komen te staan, lijken religieuze minderheden het onderspit te moeten delven. Zo blijkt tenminste uit cijfers van het Setara-instituut voor Vrede en Democratie in Indonesië. Zij becijferden een groeiend klimaat van intolerantie ten opzichte van de kleinere groepen gelovigen.

In 2010 telde Setara in totaal 216 schendingen van de religieuze vrijheid, waarvan 50 tegen de Ahmadiya. In 2006 tekende het instituut slechts drie schendingen van de Ahmadiyarechten op. “Het heeft eigenlijk weinig met religie te maken”, zegt Bonar Tigor Naipospos van Setara over de stijging. “Vaak zijn het lokale politici die het geweld stimuleren, om hun eigen invloed te vergroten.”