Direct naar artikelinhoud

Defensie verkoopt wapens, maar weet helaas niet aan wie

‹ Het Belgische leger verkocht tussen 2009 en 2012 35 helikopters en twee vliegtuigen aan D.V., directeur van een Brusselse firma.
‹ D.V. wordt verdacht van witwaspraktijken en wapenhandel.
‹ Zeker vier helikopters kwamen bij het leger van het onrustige Madagaskar terecht.

In het kader van een herfinancieringsplan of een vernieuwing van het materieel gebeurt het regelmatig dat het Belgische leger oude spullen verkoopt: schoenen, helmen, generatoren, aanhangwagens, maar ook helikopters, vliegtuigen en geblindeerde voertuigen. Voor de laatste categorie gelden er andere voorschriften: "Ze zijn onderworpen aan de procedure die ook geldt voor wapensystemen", zegt kapitein Bart Ghys van de persdienst van Defensie. De administratie neemt dus alleen geïnteresseerde firma's in aanmerking die voldoen aan verscheidene criteria voor een strikte selectie, wordt ons gezegd.

Inmiddels onderzoeken we bijna een jaar bepaalde wapenverkopen van het leger aan een van die firma's en aan haar directeur. De resultaten van dat onderzoek zijn onrustwekkend: als het gaat om gevoelig materieel wijst alles erop dat Defensie niet onderzoekt of de potentiële kopers bekend zijn bij de politie- of inlichtingendiensten. Bepaalde soorten materiaal kunnen makkelijk gebruikt worden door criminele organisaties of terroristen, of kunnen worden doorverkocht aan probleemlanden, zoals onlangs gebeurde.

Zonder vergunning

Op 1 september 2009 kent het leger 23 Alouette II-helikopters toe aan een in Brussel gevestigde vennootschap. Vier van die 23 helikopters kwamen eind 2009 terecht op Madagaskar. Op 27 maart 2010 werden de toestellen ter beschikking gesteld van het Malagassische leger door president Andry Rajoelina, die een jaar eerder aan de macht was gekomen door een staatsgreep met militaire steun.

De firma "heeft haar maatschappelijke zetel in België en dus was op het ogenblik van de verkopen door Defensie geen uitvoervergunning vereist", merkt het Belgische leger op. Wel heeft de firma "telkens een end user certificate (EUC) ondertekend. In dat document staat duidelijk vermeld dat de nieuwe eigenaar, indien hij zelf de toestellen of onderdelen ervan zou wensen te exporteren, hiervoor toestemming dient te krijgen van de bevoegde competente autoriteiten".

De firma heeft een deel van de toestellen nochtans geëxporteerd zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen en zonder een uitvoervergunning aan te vragen.

Ondanks het aangetoonde gebruik van het materieel door het leger van Madagaskar en de afwezigheid van de nodige licenties zijn het Belgische leger en de Brusselse firma blijven samenwerken. Op 19 november 2009 kent Defensie de firma acht Agusta A109-helikopters toe voor een niet nader genoemd bedrag. Op 18 mei 2010 koopt de firma wisselstukken voor Alouette II-helikopters ter waarde van naar schatting 425.000 euro, exclusief btw. Op 5 juli en 2 december 2010 koopt ze twee airbussen A310 van Defensie voor een niet nader genoemd bedrag, en ten slotte, op 12 maart 2012, ook vier nieuwe Agusta's A109 voor 425.425 euro.

Defensie bevestigt dat zowel de Alouettes als de Agusta's 'gedemilitariseerd' werden. Nochtans, legt Nils Duquet, onderzoeker bij het Vlaams Vredesinstituut, uit "is het weinig waarschijnlijk dat helikopters die verkocht worden door het Belgische leger, ook al zijn ze ontdaan van wapens, niet beschouwd worden als militair materieel. Trouwens: het feit dat het leger een eindgebruikerscertificaat eist en een clausule van heruitvoer opneemt in het contract is een duidelijke indicatie dat de helikopters beschouwd worden als militair materieel."

Lijvig dossier

De uitvoer van militair materieel van het Belgisch leger zonder de vereiste licenties - een schending dus van de clausules van de verkoopovereenkomst - was echter geen voldoende reden om handel met de Brusselse firma stop te zetten. Maar ook een ander aspect had het verkoopdepartement van Defensie moeten verontrusten: de directeur van de firma, D.V., is niet onbekend bij de politie- en inlichtingendiensten (waaronder ook de inlichtingendienst van het leger).

Ook al lijkt het erop dat het Openbaar Ministerie geen juridische procedure tegen hem wenste op te starten - hij wordt dus nog altijd onschuldig geacht - bestaat er toch een lijvig dossier over V.

Volgens documenten waarop wij de hand konden leggen bracht de gerechtelijke politie van Charleroi het federaal parket in 2003 op de hoogte van de verdenkingen die bestonden tegen D.V. en een andere persoon wegens inbreuken die verband hielden met de georganiseerde misdaad en wapenhandel. Bovendien maakte het rapport dat overgemaakt werd aan het parket melding van "ernstige aanwijzingen van witwasoperaties", volgens een verklaring in februari 2003 van de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI), het Belgische orgaan dat witwasoperaties en de financiering van terrorisme moet voorkomen.

De sommen die in twee jaar op de persoonlijke bankrekening van V. en een andere verdachte werden gestort en die de CFI alarmeerden, bedroegen naar schatting "600 miljoen oude Belgische frank", ongeveer 15 miljoen euro. De auteur van het document merkt op dat het geld afkomstig was "uit illegale handel van goederen en artikelen. Het ging gedeeltelijk om fictieve export naar Madagaskar."

Maffioze praktijken

Volgens het rapport dat de politie overmaakte aan het parket kon een boot, de Yucatan, die eigendom was en gehuurd werd door twee vennootschappen waarbij V. betrokken was, "gebruikt worden voor het transport van wapens naar Afrikaanse bestemmingen". De auteur van het document schrijft: "We vernamen van een persoon die anoniem wil blijven dat de boot bij een recente reis midden op zee halt gehouden heeft om onderdeks autowrakken te balanceren. Naar aanleiding van een escalatie in Angola zouden lichte wapens uit de boot gehaald zijn."

"Volgens de inlichtingendiensten van het leger zouden ze (D.V en een andere verdachte, red.) ook betrokken kunnen zijn bij een handel in militaire voertuigen die werden gestolen in Frankrijk", merkt de politieofficier die het document opstelde ook op.

Op 12 februari 2003 faxt de Franse politie een nota door naar de Belgische federale politie. De nota heeft als onderwerp: "Witwassen van geld. Vraag om inlichtingen". De aandacht van de Fransen richt zich via hun attaché op Madagaskar op "maffioze witwaspraktijken via constructies en vastgoedtransacties", waarbij D.V. betrokken zou zijn als vertrouweling van de Malagassische autoriteiten. De Franse politie geeft aan dat "elke informatie" haar interesseert en merkt ook op dat V. "momenteel een aanklacht tegen zich lopen heeft wegens moordpoging op een ontevreden klant".

Op 9 december 2003 verscheen V. voor de rechtbank van eerste aanleg in Antsiranana. Volgens de notulen van de griffie werd hij er door het Openbaar Ministerie van beschuldigd in 2002 en 2003 schriftvervalsing te hebben gepleegd in authentieke akten, met name een voorlopig rijbewijs, en nationale en buitenlandse inschrijvingsbewijzen. Het hof ziet een gebrek aan tastbare bewijzen en beveelt de vrijlating van V. "wegens twijfel". Toch krijgt V. nog dezelfde dag het bevel om het Malagassische grondgebied te verlaten. Volgens officiële documenten ging V. daar de volgende dag op in, toen hij aan boord stapte van een Air France 908 richting Parijs. Zijn verbanning duurt tot net voor de staatsgreep in 2009 die de kaarten op het eiland herschudt. In de tussentijd lijkt V. actief gebleven te zijn in Afrika.

Een voormalige zakenpartner verklaarde in september 2005 bij de politie van Charleroi dat D.V. "op goede voet stond met de groten in landen zoals Soedan en Congo, waar hij voor diverse guerrillagroeperingen illegaal wapens en munitie transporteerde". Eerder hetzelfde jaar werd het rapport van de VN-groep van experts inzake Congo gepubliceerd, waarin de Brusselse firma van V. onder haar oude naam in verband werd gebracht met schriftvervalsing in inschrijvingsbewijzen voor vliegtuigen. Kathi Lynn Austin, coauteur van het rapport, bevestigt ons dat de groep van experts in nauw contact stond met de Belgische autoriteiten en verscheidene malen contact had in Congo en België om hen op de hoogte te brengen van de resultaten van het onderzoek.

Geen commentaar

In een commentaar op het rapport van de Verenigde Naties zei Didier De Weerdt, woordvoerder van defensieminister De Crem, vorig jaar: "Als we iedere keer een verkoop moeten onderbreken op basis van geruchten, van rapporten, dan gaan we nooit nog iets verkopen. Wij gaan uit van het principe dat als de firma niet veroordeeld is er ook geen enkele reden is om niet door te gaan met de verkoop van het materieel." Als we hem vandaag confronteren met onze nieuwe informatie, wenst de vicepremier geen commentaar te geven.

D.V. zelf gewaagt van een "Malagassisch politiek complot", ontkent dat hij ook maar één misdrijf heeft begaan en beklemtoont het feit , zoals we al aangaven, dat hij nooit veroordeeld is geweest door het gerecht.

Het is uiteraard zo dat het vermoeden van onschuld een van de pijlers is van de rechtsstaat. Maar voor Nils Duquet is het geen juridisch maar een ethisch en politiek probleem. "Als je een correct exportbeleid wilt, dan moeten alle betrokken partijen zich verantwoordelijk gedragen. Als je dit soort materieel verkoopt, dan moet je weten wie de eindgebruiker is, en daarvoor moet je een complete background check doen. Blijkbaar is dat niet gebeurd.

"Als er een heruitvoerclausule in het contract staat, dan moet je controleren of dat gerespecteerd wordt. Als het leger verantwoordelijk wil zijn, dan is het nodig dat er informatie circuleert: de verkoop van materieel moet gecommuniceerd worden aan de regio's en aan de federale ministers van Economie en Justitie."

Tomas Baum, directeur van het Vlaams Vredesinstituut, gaat nog verder. "In de verkoopcontracten voor de meest gevoelige materialen moet het Belgische leger stipuleren dat een koper geweigerd kan worden als hij verdacht wordt van een laakbare praktijk. Dat zou verantwoordelijk zijn. Het is niet de taak van de overheid te bewijzen dat een koper betrouwbaar is, het is de taak van de potentiële koper om aan te tonen dat hij boven elke verdenking staat. Dat is wat het Europese systeem doet om ondernemingen in de defensiesector te certifiëren."

Controlesysteem

Het Belgische leger beweert echter dat het een goed controlesysteem heeft om kandidaten te selecteren die mogen deelnemen aan een verkoop. "Zo zal Defensie - in de selectiefase van verkopen van (wapen)systemen - aan kandidaat-kopers steeds minimaal volgende selectiecriteria voorleggen: de nodige vergunning(en) kunnen voorleggen met de autorisatie voor internationale handel in wapens, munitie en specifiek militair materieel (als dat nodig is, red.); privépersonen en vzw's worden uitgesloten; beschikken over minimaal drie referenties waaruit blijkt dat de firma bedrijvig is in de defensie-industrie; zich niet bevinden op enige zwarte lijst voor de handel in (wapen)systemen; enzovoort", legt het leger ons uit in een mail.

De verkoopprocedure bij Defensie lijkt goed geschikt om te vermijden dat gevoelig materieel in foute handen belandt. "De periodieke evaluaties vanuit EU, OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, red.), VN en dergelijke, en praktijkervaring bevestigen alvast de facto dat de systematiek voor verkoop van militair materieel bijzonder degelijk en sluitend is. De verkoop van wapen(systemen) houdt dus wel wat meer in dan enkel een exportlicentie. Nogmaals: een exportvergunning is slechts een van de vele controlemiddelen in het kader van de non-proliferatie van wapens en wapensystemen. Deze vergunning, samen met een end user certificate als enig criterium hanteren voor het goedkeuren van een verkoop zou al te gek zijn en past zeker en vast niet binnen het verkoopbeleid binnen de Belgische Defensie."

Niettemin is een persoon die er door de politiediensten en de inlichtingendiensten van het leger van verdacht werd betrokken te zijn bij criminele activiteiten er drie jaar lang in geslaagd 35 helikopters en twee airbussen te kopen. "Defensie was op het ogenblik van deze verkopen niet op de hoogte van het feit dat de eigenaar van [de firma] verdacht werd van bepaalde onwettige handelingen", reageert het leger.

Tomas Baum vraagt zich af: "Als de inlichtingendiensten van het leger een dossier hebben over een persoon, en als dat geen impact heeft op de keuzes die Defensie maakt, waarom houd je zo'n dienst dan nog in stand?"