Direct naar artikelinhoud

Zure oprispingen van een niet zo betrouwbaar sujet

Memoires en overdenkingen van V.S. Naipaul

V.S. Naipaul, of Sir Vidia zoals hij sinds 1990 graag wordt genoemd, werd vijfenzeventig jaar geleden op Trinidad geboren uit Indische ouders. Op zijn achttiende trok hij naar Engeland en elf jaar later pas zette hij voor het eerst voet in India, om het land vervolgens bijna een halve eeuw lang literair door het slijk te halen, tot in zijn recentste boek toe.

Door Marnix Verplancke

Mijn hele leven heb ik moeten nadenken over verschillende wijzen van kijken en hoe die het beeld van de wereld bepaalden", schrijft Naipaul in de inleiding van Schrijversmensen, doelend op de vele plaatsen waar hij heeft gewoond en die hem iedere keer weer tot aanpassing dwongen. De vijf essays die het boek bevat, worden losweg samengehouden door die thematiek. Je hebt bijvoorbeeld de Engelse manier van kijken, die wellicht het best omschreven kan worden als navelstaarderij, de Indische, die - hoe zou het ook anders kunnen bij Naipaul - ziende blind is en degene die hij het halve kijken noemt en hij duidelijk zelf nooit onder de knie heeft gekregen omdat ze uitgaat van mededogen en sympathie en daarom niet alles zo cru weergeeft als ze het waarneemt.

Meer nog dan een blikkencatalogus is Schrijversmensen echter een boek over de - al dan niet literaire - grootheden die Naipaul gemaakt hebben tot de Nobelprijswinnaar die hij uiteindelijk is geworden: Derek Walcott, Anthony Powell, Gustave Flaubert en Gandhi. Walcott was de man van thuis, die een stem gaf aan de Cariben. Powell omarmde de migrant en introduceerde hem in de Londense literaire kringen, Flaubert leerde hem de juiste positie in te nemen tussen tekst en wereld en Gandhi was degene die hem toonde hoe waardig India kon zijn. Of toch niet? Want Naipauls relatie met zijn intellectuele mentoren lijkt bezwaard te zijn, en dat vooral door het slechte karakter van de schrijver, die blijkbaar ieder jaar een nieuwe schep gal op zijn knorrepotkachel kiepert. Het beeld van Naipaul dat je aan het lezen van dit boek overhoudt, is niet dat van een erudiete, intellectuele ridder, zoals hij dat zelf maar al te graag zou willen, maar wel dat van een achterbakse slijmjurk die zich een weg naar boven heeft gefleemd en nu de tijd rijp acht om zijn leermeesters een voor een een mes in de rug te planten.

Het subtielst - en daardoor ook het smerigst - doet hij dat met Powell, de man die een paar jaar voor zijn dood afscheid nam van Naipaul en liet verstaan dat dit voor altijd was, en daar nu voor moet boeten. Voor zijn doen lijkt Naipaul Powell op het eerste gezicht bijzonder zacht aan te pakken. Op weg naar de roem heeft hij duidelijk heel wat gehad aan de man, maar geleidelijk aan komen de zure oprispingen naar boven. In feite had hij voor Powells dood in 2000 bitter weinig van hem gelezen, geeft hij toe, maar toen hij later het werk ter hand nam, was hij danig teleurgesteld. We lezen vervolgens hoe zowat iedereen Powell in feite een ouwe zeur vond die volstrekt wereldvreemd geworden was sinds hij op het platteland was gaan wonen en die redacteurs indien mogelijk geld toegestopt zouden hebben om te kappen met schrijven. Hij was de apotheose van de middelmatigheid die schrijven een corvee vond en in feite het leven van een schrijver wilde leiden zonder de nood te voelen om iets voort te brengen. In feite, zo besef je geleidelijk aan, vond Naipaul Powell volstrekt nep, een schertsfiguur die teerde op een onterechte reputatie en ondanks alle lof nog niet aan de knieën van tijdgenoten als Orwell, Greene of Waugh kwam. De grote vraag waar je uiteindelijk als lezer mee blijft zitten, is hoe je bijna veertig jaar met iemand bevriend kunt zijn en tegelijkertijd zo op hem kunt neerkijken. Wat voor een mens is daartoe in staat? Wat ons betreft alleen een huichelaar en daardoor komt de vanzelfsprekende vertrouwensrelatie tussen schrijver en lezer zwaar onder druk te staan. Waarom zou Naipaul tegen ons immers de waarheid zeggen als hij dat vier decennia lang niet eens tegen zijn zogezegde vriend deed? En - om bij de ultieme vraag te belanden - waarom zouden wij het boek van zo'n onbetrouwbaar sujet dan nog willen lezen?

Maar daar zijn wel degelijk een paar goede redenen voor. Ten eerste schetst Schrijversmensen een intrigerend psychologisch portret van Naipaul zelf natuurlijk, maar belangrijker is wat hij zegt over de relatie tussen de schrijver en zijn wereld in het algemeen, het onderwerp dat in ieder essay terugkomt en dat hij grandioos weet te pinnen in het stuk over Flaubert. Daarin vergelijkt hij de beeldspraak in het tweede hoofdstuk van Madame Bovary met die uit Salammbô, zijn historische roman over de oorlog tussen Rome en Carthago. In het eerste boek is Flaubert gevat en schrijft hij in feite over zijn eigen leefwereld, terwijl hij het tweede overlaadt met historische details die hij naar eigen zeggen uit meer dan tweehonderd boeken heeft gehaald. Het resultaat is dat Madame Bovary een waarachtig meesterwerk is geworden dat nog steeds overtuigt, terwijl Salammbô een kitscherig gedrocht is dat vandaag niemand meer voor zijn plezier op zal nemen. Dat er wel degelijk op een boeiende manier over Carthago te schrijven is, bewijst volgens Naipaul Polybius, die een eeuw na de oorlog zijn geschiedenisboek schreef en nergens in de val van de overdaad trapte. Voor hem was de strijd met Rome immers iets wat nog maar net gebeurd was en dus vanuit zijn eigen binnenste kwam, en niet vanuit een stel boeken. Wil een schrijver goed zijn, dan moet hij dus waarachtig en authentiek te werk gaan en putten uit zijn eigen relatie met de wereld.

Ook al is dit een noodzakelijke voorwaarde, voldoende is het echter niet, zo beweert Naipaul, en zo komen we bij ons traditionele nummertje India-bashing. Naipaul beweerde het reeds in het verleden en hij schrijft het ook hier weer: dat land heeft geen intellectuele cultuur, geen literaire kritiek en geen eigen identiteit. De uitgemergelde Gandhi, halfnaakt in zijn witte gewaad, lijkt wel het archetype van de Indiër, maar is in feite een zorgvuldige constructie van westerse waarden en gebruiken. Hij studeerde in Engeland, leerde er het werk van Ruskin, Tolstoj en Thoreau kennen, kwam in contact met de ascetische No Breakfast Association en ervoer later in Zuid-Afrika aan den lijve wat het betekent om op raciale gronden gediscrimineerd te worden. Niet India maakte van Gandhi een rebel, daagt Naipaul zijn lezers uit, maar wel de westerse literaire traditie. In India bestaat rebellie immers niet.

Net zoals de Cariben voor Walcott een intellectuele leegte waren die hij probeerde op te vullen door Spaanse toneelstukken te herschrijven en van de personages zwarten te maken, zo ervaren de hedendaagse jonge Indiase schrijvers dat ook hun land intellectueel leeg is. Zij willen waarachtig zijn, maar ervaren dat de wereld waar zij over willen schrijven geen uitdaging vormt. Dus trekken zij naar de VS en worden Indiërs die hun boeken in het buitenland schrijven, waarna ze door buitenlandse uitgevers op de markt gebracht en door buitenlandse critici beoordeeld worden. Het is allemaal een beetje kort door de bocht, zou je terecht kunnen opmerken, maar ergens heeft die sikkeneurige Naipaul natuurlijk wel een punt. V.S. Naipaul

Schrijversmensen

Oorspronkelijke titel: A Writer's People

Vertaald door Auke Leistra

Atlas, Amsterdam, 206 p., 19,90 euro.

Naipauls relatie met zijn intellectuele mentoren lijkt bezwaard te zijn, en dat vooral door het slechte karakter van de schrijver, die blijkbaar ieder jaar een nieuwe schep gal op zijn knorrepotkachel kiepertHet beeld van Naipaul dat je aan het lezen van dit boek overhoudt, is niet dat van een erudiete ridder