Direct naar artikelinhoud

Bob Dylan: hoe de tijden veranderen

Bob Dylan heeft misschien wel het onmogelijke gedaan: hij heeft creatief de grenzen verlegd door zijn principes in de uitverkoop te doen. Het idee dat de schorre troubadour met zijn vrijheidslievende protestliederen naar een dictatuur reist en daar geen van die liederen zingt, is een hogere vorm van hypocrisie: erger dan Beyoncé, Mariah Carey en Usher die miljoenen binnenhalen door voor de familie-Kadhafi te zingen.

Voordat Dylan vorige week voor het eerst mocht optreden in China verloochende hij zijn eigen principes door Peking het programma van zijn optreden te laten censureren. Legendarische protestsongs zoals ‘The Times They Are a-Changin’’ en ‘Blowing in the Wind’ zouden geen gepaste muziek zijn geweest voor de 2.000 Chinese apparatsjiks in het publiek die even zaten uit te blazen van het onderdrukken van hun bevolking.

Geschrokken van de golf van democratie die over het Midden- Oosten spoelt, is China begonnen kunstenaars, advocaten, schrijvers en dissidenten keihard aan te pakken. Onder de arrestanten is de beroemde kunstenaar Ai Weiwei. Dylan zweeg over Ai Weiweis arrestatie en besloot ook ‘Hurricane’ niet ten gehore te brengen, zijn lied over ‘de man die de autoriteiten de schuld gaven van iets wat hij niet had gedaan’. Hij werkte zijn goedgekeurde lijstje af, stak een stapel communistische bankbiljetten in zijn zak en vertrok.

“The Times Are Not-a-Changin’”, sneerde The Financial Times onder een foto van de grijze 69-jarige met een panamahoed op in Peking. Als 22-jarige liep Dylan boos weg uit een tv-programma, toen de censoren van CBS hem vertelden dat hij zijn ‘Talkin’ John Birch Paranoid Blues’ niet mocht spelen, een song waarin hij de rechtse John Birch Society belachelijk maakte. Maar nu geeft hij ruiterlijk toe dat hij het voor het geld doet.

Volgens David Hajdu, de muziekcriticus van The New Republic, heeft Dylan altijd geworsteld met het probleem dat hij “geen leider wil zijn, maar wel een beroemdheid”. Hij kan de idealen van de jaren ’60 niet verraden, omdat hij die nooit heeft gehad. In Chronicles, zijn memoires, schrijft hij dat hij geen anti-establishmentheld wil zijn en dat al dat “culturele geleuter” hem misselijk maakte. “Ik had heel weinig gemeen met de generatie waarvan ik de stem heette te zijn en ik wist er nog veel minder van”, schreef Dylan.

Hij wilde gewoon een huis met een wit hek ervoor en roze rozen in de achtertuin, met een vrouw en een zooi kinderen, Cheerios eten en naar een optreden van Frank Sinatra gaan. “Wat die tegencultuur ook moge zijn, ik had er mijn buik van vol”, schreef hij. Hij wilde niet de “Hogepriester van het protest” zijn. Bij het opvoeren van zijn protestsongs kreeg hij meer en meer het gevoel dat hij met een “zak bedorven vlees” liep te leuren.

Volgens Hajdu heeft Dylan afstand genomen van zijn protestliedjes omdat hij ook wel wist dat er veel opportunisme in zat. Dylan gebruikte ze om beroemd te worden, maar hij weet dat die songs “te rigide en polemisch” zijn om tot zijn beste werk gerekend te worden. “Misschien zijn die Chinese bureaucraten betere muziekcritici dan wij denken”, zegt hij.

Volgens Dylanbiograaf Sean Wilentz probeerden de Chinezen het publiek te beschermen “tegen iemand die al veertig jaar niet meer bestaat”. Toch zou Dylan misschien nog eens zijn oude teksten moeten lezen: “I think you will find/ when your death takes its toll/ all the money you made/ will never buy back your soul.”