Direct naar artikelinhoud

'De waan van de dag is nu al de waan van het moment geworden'

Met zijn jongste boek Ex-reporter neemt Chris de Stoop (58) afscheid van de journalistiek. 'Het is een van de mooiste beroepen, op voorwaarde dat het beoefend kan worden met integriteit, creativiteit en kwaliteit. Maar als dat niet kan, is journalistiek een van de allerlelijkste bezigheden op aarde.'

Hoe groot het respect voor Chris de Stoop ook moge zijn, dit gesprek begint met een half meningsverschil. De Stoop verlaat de journalistiek en trekt de deur van zijn redactie met een luide knal dicht. In de inleiding van zijn boek schrijft hij dat de gouden jaren van de klassieke journalistiek achter ons liggen, dat reporters geen vrijheid meer hebben voor terreinreportages en onderzoeksjournalistiek, en zich onderwerpen aan lezersaantallen, kijkcijfers en het aantal kliks op de website.

"De media willen steeds meer surfen op de golven van de publieke opinie en steeds minder tegen de stroom in roeien", schrijft De Stoop. "Wanneer we voortdurend proberen om iedereen te bedienen en te behagen, zijn we geen waakhonden meer, maar schoothonden. Dan is journalistiek geen project meer, maar alleen nog een product. Koopwaar van handelaars in nieuws."

Ik vraag hem of die visie niet te zwart-wit is. De Stoop zou toch de perfecte man zijn om nog jaren mooie longreads te schrijven voor de nieuwe generatie websites waar steeds meer ruimte is voor langere stukken. Waarom laat hij de jongere generatie journalisten zo verweesd achter met een fatalistisch afscheidswoord? "Ik begrijp wat je wilt zeggen. Maar je mag die inleiding niet lezen als de expressie van een fatalistische frustratie, wel als een poging om een moment van bezinning te brengen in de journalistiek. Veel van mijn collega's denken net hetzelfde, maar durven geen kritiek te uiten omdat ze bang zijn om hun job te verliezen. Maar nu ik een streep onder mijn carrière heb getrokken, voel ik me bevrijd van alle druk."

Wat loopt er dan precies fout in de media?

Chris de Stoop: "Voor mij is de pers te snel, te hectisch en te hard geworden. Toen ik in de jaren 80 voor Knack begon, wilden we ons absoluut niet bezighouden met 'de waan van de dag', die onsamenhangende opsomming van feitjes en nieuwtjes. Ikzelf ging vooral voor grote reportages en onderzoeksjournalistiek en kreeg daar van Knack vrijheid, tijd en budgetten voor. Anno 2016 zijn we die strijd aan het verliezen. Meer nog: 'de waan van de dag' is ondertussen al 'de waan van het moment' geworden. Websites bekogelen ons de hele dag met nieuwe feiten, los van elke context en betekenis.

"Als ik dan 's avonds naar het tv-journaal kijk, heb ik al de indruk dat ik naar de herhaling van een oud feuilleton zit te kijken. De omloopsnelheid van het nieuws is nog nooit zo hoog geweest en dat zet journalisten dermate onder druk dat ze hun vak niet meer behoorlijk kunnen uitvoeren. Ik heb echt medelijden met jonge collega's die er meteen ingesmeten worden en direct moeten presteren en renderen. Ze krijgen geen tijd meer om het vak te leren.

"Ik voel me daar bijzonder slecht bij. Daarom kap ik ermee en ga ik me toeleggen op het schrijven van boeken. Ik snak naar meer adem, meer tijd, meer ruimte en die vind ik steeds minder in de journalistiek."

Welke onderwerpen zou u dan wél in het journaal willen zien?

"Ik pleit voor een tweesporenbeleid waarbij journalisten enerzijds diepgaande en verhelderende stukken maken in de slipstream van de actualiteit, en anderzijds volledig mikken op eigen verhalen met grote toegevoegde waarde. Journalisten moeten kansen krijgen om zich te onderscheiden met diepgravende en originele stukken.

"Ik ben zeker dat ook lezers en kijkers daarnaar hunkeren. In deze hectische en ingewikkelde tijden is er een groeiende behoefte aan verheldering.

"De bottomline van wat ik probeer te zeggen, is dat we op een hellend vlak zitten en dat we ons daarover moeten bezinnen. Natuurlijk zijn er nog veel goede journalisten, gelukkig maar. Maar ze hebben het tij niet mee.

"De uitsmijter van mijn introductie lijkt me duidelijk. Ik schrijf dat journalistiek een van de mooiste beroepen ter wereld is, op voorwaarde dat het beoefend kan worden met integriteit, creativiteit en kwaliteit. Maar als dat niet kan, is journalistiek een van de allerlelijkste beroepen op aarde."

Kunt u een moment beschrijven waarop u het gevoel had dat journalistiek het lelijkste beroep op aarde was?

"De dag dat Steve Stevaert stierf, was in mijn ogen een absoluut dieptepunt. Die meute journalisten die aan het Albertkanaal stond terwijl duikers naar het lichaam zochten. Zo'n gebrek aan menselijke waardigheid. Zo'n gebrek aan respect voor alle betrokkenen in dit verhaal.

"Maar weet u wat ik ook erg vond? Diezelfde dag was er praktisch geen aandacht voor twee asielzoekers die ook uit het leven stapten. Een van de twee was een Guineese jongeman die zichzelf in brand had gestoken in de receptiehal van Fedasil. Een schrijnende wanhoopsdaad.

"Ik ben toen naar het kraakpand in Molenbeek gegaan waar die jongen soms sliep. Vorige week is de politie daar trouwens binnengevallen. Om zes uur 's morgens, met tweehonderd zwaarbewapende manschappen en uiteraard geëscorteerd door embedded cameraploegen. Wat een machtsvertoon om twaalf armzalige mensen zonder papieren op te pakken!

"Maar de dag dat ik daar was, in april 2015, was er nog bijna geen journalist gepasseerd. In dat dichtgespijkerde pand verbleven op dat moment een honderdtal mensen. Ze sliepen op schurftige matrassen en sommigen hadden tbc. Nooit zal ik vergeten wat zij op de deur van dat huis hadden geschreven: 'Jullie stilte doodt ons'.

"Wij journalisten hadden die mensen aan hun lot overgelaten. Net zoals we eigenlijk alle problemen in Molenbeek jarenlang onderbelicht lieten. Pas na de aanslagen in Parijs en Brussel stroomden de journalisten toe: met honderden tegelijk.

"En dan hoor je al die satellietzenders bezig over hoe Molenbeek de moordkuil en het hellegat van Europa is waar permanent een soort burgeroorlog woedt. Wij vallen van het ene uiterste in het andere: de ene dag gebeurt er zogezegd niets in Molenbeek, de andere dag is het een hellegat: dat is twee keer een vertekening van de werkelijkheid."

Mocht u nu 25 jaar jong zijn, zou u dan nog steeds in de journalistiek stappen?

"Ik zou zeker dezelfde drang hebben om sociaal geëngageerde verhalen te schrijven, die drang zit nu eenmaal in mijn bloed. Maar ik blijf erbij: ik zou moeten werken in een negatiever persklimaat dan vroeger.

"En weet u wat het grootste risico is van zo'n moeilijk klimaat? Dat we de belangrijkste maatschappelijke tendensen niet eens zien aankomen, laat staan dat we die kunnen toelichten. Dat gebeurde de afgelopen jaren met de vluchtelingencrisis en ook met de opkomst van het radicalisme. Die fenomenen leken ineens uit de lucht te vallen, terwijl het eigenlijk ging om structurele ontwikkelingen die er al zeker tien jaar zaten aan te komen.

"De vluchtelingencrisis werd in onze ogen pas vorige zomer een echte crisis, toen al die mensen uit Syrië, Irak, Somalië en Eritrea letterlijk aan onze deur stonden. Terwijl de cijfers van bootvluchtelingen en verdrinkingsdoden op de Middellandse Zee al jaren aan het toenemen waren.

"Hetzelfde met het radicalisme. Ik stuitte laatst nog op een stuk van mij over Molenbeek dat dateert uit 1991. 'Stad onder stoom', luidt de titel van de reportage, waarin ik schrijf over rellen met honderden gefrustreerde jongeren. Een kwarteeuw later schreef ik daarover mijn laatste stuk in Knack: 'De hoofdstad van de ongelijkheid'. Over de frustraties van jongeren, over de ongelijkheidskloof en de toenemende haat.

"België is nog steeds de trieste kampioen als het over werkloosheid bij migrantenjongeren en drop-outs in het onderwijs gaat. Hadden we misschien verwacht dat die frustraties vanzelf gingen verdwijnen? Het was pas na de aanslagen in Parijs en Brussel dat dit thema in de belangstelling kwam, maar dan wel op de foute manier. Plotseling vroeg iedereen zich af: tiens, waarom haten die jongeren ons toch zo? Tja."

Uw boek is een bloemlezing van reportages uit uw hele carrière. Welke gebeurtenis heeft u het meest aangegrepen?

"De Rwandese genocide, zonder enige twijfel. In april 1994, de maand dat de volkenmoord uitbrak, trok ik naar Kigali. Zoveel mensen die op de meest verschrikkelijke manier zijn afgeslacht. Enkele weken later deed ik verslag uit de vluchtelingenkampen in Goma, waar net een cholera-epidemie was uitgebroken die het leven kostte aan duizenden mensen. Ik draaide mee in een hulppost van Artsen zonder Grenzen en zag de hoge stapels met lijken.

"Maar het meest aangrijpende was de tocht die ik in een jeep maakte met 23 weeskindjes. In de vluchtelingenkampen zouden ze gestorven zijn en daarom was het nodig om ze naar een veilige plek te brengen. Eentje, een baby van slechts enkele weken die meer dood dan levend was, lag in mijn armen. We hebben ze naar een overvol weeshuis gebracht en zijn toen weer vertrokken.

"Tot op de dag van vandaag vraag ik me af wat er met hen is gebeurd. Leven ze nog? Zijn ze dood? Als het kon, zou ik naar Congo willen terugkeren om ze op te sporen. Maar ik vrees dat de chaos van 1994 ervoor gezorgd heeft dat er van die kinderen weinig sporen terug te vinden zijn."

Bent u nadien nog naar de regio van de Grote Meren teruggekeerd?

"In 2004, tien jaar na de genocide, was ik opnieuw in Rwanda en zocht ik informatie over een psychiatrische kliniek in Kigali. Belgische para's hadden daar in '94 blanke paters en nonnen en een blanke patiënte geëvacueerd. Maar de om hulp smekende Rwandese patiënten werden aan hun lot overgelaten terwijl extremistische milities aan de poort wachtten om toe te slaan. Vrijwel onmiddellijk na het vertrek van de para's zijn alle patiënten afgemaakt."

Blanke para's die enkel blanken redden en Afrikanen laten vermoorden: had u tijdens het maken van die reportage niet het gevoel dat de westerse beschaving met al haar verlichtingsidealen een soort waanbeeld is?

"Neen, zo zie ik het niet. Ik mag dan al iemand zijn die zich laat aantrekken door de negatieve en donkere kanten van de samenleving, maar in wezen ben ik een optimist die gelooft dat de beschaving altijd vooruitgaat. Ik geloof dat de mens in wezen goed is tot het tegendeel bewezen is."

Maar werd dat tegendeel in Rwanda dan niet bewezen?

"Ik vind van niet. Wel geloof ik dat mensen die het moeilijk hebben, zeer bevattelijk zijn voor onheilsprofeten en manipulators. In de jaren voor de genocide was de economische en politieke situatie in Rwanda zienderogen achteruitgegaan en dat leidde tot een massale verpaupering van de ongeschoolde bevolking. Arme en slecht geïnformeerde mensen zijn erg kwetsbaar voor manipulatie. Als politieke leiders dan nog eens zondebokken beginnen aan te wijzen, ontstaat er een gevaarlijke en explosieve situatie.

"In onze eigen maatschappij is dat niet anders. Veel probleemjongeren in wijken als Molenbeek lieten zich beïnvloeden door haatpredikers. Aan de andere kant zorgden de sirenes van het Vlaams Belang voor extra polarisering. Maar net daarom moeten journalisten zulke fenomenen diepgaand beschrijven. Anders blijf je steken in verhalen van stammentwisten en andere simplismen die inderdaad het waanidee versterken dat 'de anderen' in wezen slecht zijn."

Waar ziet u de beschaving vooruitgaan?

"Ik vind dat ook veel migranten het heel goed doen in onze samenleving. Ze zorgen goed voor hun kinderen, doen er alles aan om hun zonen en dochters te laten studeren en openen bloeiende handelszaken. Het gaat hier over vele duizenden mensen. We hebben daar te weinig oog voor.

"Een heel ander terrein waar ik grote vooruitgang verwacht, is dat van milieuvervuiling en klimaatopwarming. Het klopt dat de tijd snel aan het wegtikken is, maar ik zie bijvoorbeeld steeds meer boeren naar een duurzaam landbouwmodel streven. Met name in Zuid- en Oost-Europa keren jongeren terug naar de grond van hun ouders om prachtige agrarische initiatieven te lanceren.

"Maar ook bij ons merk je dat steeds meer mensen snakken naar authenticiteit en kwaliteit. Mensen willen opnieuw een band met de natuur en met hun voedsel. Ze herontdekken de schoonheid van landschappen en halen ook de banden met hun familie nauwer aan. Ze merken dat het deugd doet om de relaties met hun ouders, grootouders en kinderen te koesteren. Het ziet ernaar uit dat we na de digitale en virtuele razernij een beweging hebben ingezet naar het wezenlijke.

"Het zorgwekkende aan de mens is dat hij/zij als geen ander in staat is om een slechte situatie te creëren. Maar het hoopvolle aan de mens is dat hij/zij in staat is om op een bepaald moment te zeggen: 'We zitten fout, zo kan het echt niet langer.' Wel tragisch dat we tot nu toe altijd eerst door dat dieptepunt moesten gaan."

Tijdens uw carrière doorstond u meerdere bijna-doodervaringen. In Albanië kreeg u een revolver tegen uw slaap, in Brussel lokte een jihadist u in de val en dreigde ermee om u in stukjes te hakken. Spoken die beelden nog regelmatig door uw hoofd?

"Zulke ervaringen blijven natuurlijk hangen. Na mijn eerste boek, Ze zijn zo lief, meneer over vrouwenhandel, konden de maffiabazen van de seksindustrie mijn bloed wel drinken. Maar mijn houding was toen duidelijk: als je ervoor kiest om over dit soort onderwerpen te schrijven, moet je achteraf niet klagen dat je op je gezicht krijgt.

"Ik was iemand die dacht dat een journalist geen delicate thema's uit de weg mocht gaan. Gedurende vijftien jaar had ik die naïeve reflex van: 'Mij zal het nooit overkomen.' Zo was ik in Rwanda in een spervuur terechtgekomen, zonder dat ik ook maar iets van angst voelde.

"Maar dat veranderde toen ik tijdens een reportage in Albanië door een lid van een losgeslagen bende met de dood bedreigd werd en een revolver tegen mijn hoofd gedrukt kreeg. Die kerel richtte zijn vuurwapen op mij, haalde de trekker over en de kogels floten rakelings langs me heen. Ik was er zeker van dat ik ging sterven en het enige waaraan ik kon denken, was dat het toch wel zielig was om langs de kant van de weg in de papperige sneeuw te eindigen. Maar uiteindelijk lieten ze me gaan.

"Toen ik van die reis terugkwam, heb ik nog dagenlang op mijn benen staan trillen. Voor het eerste voelde ik echte doodsangst.

"Jaren later stond ik opnieuw op mijn benen te trillen. Een jihadist in Brussel had me in een hinderlaag gelokt. Hij had me gebeld en beweerde dat hij over informatie beschikte over Muriel Degauque, de eerste westerse vrouw die in Irak een zelfmoordaanslag pleegde en die het hoofdpersonage zou worden van mijn boek Vrede zij met u, zuster. Naïef en dom als ik was, ging ik op zijn uitnodiging in.

"Maar hij lokte me naar een groot pakhuis waar nog mensen aan de deur stonden. Ik moest plaatsnemen aan een tafeltje en een papier ondertekenen waarin stond dat ik mijn onderzoek bij hen zou stoppen. De man was heel beleefd. 'Meneer Chris, ik kan u hier in stukken snijden en in pakken stoppen en niemand zal u vinden. Maar ik zou dat liever niet doen. Zou u aub die brief willen ondertekenen?'

"Ook toen heb ik achteraf urenlang met daverende knieën gezeten. Een doodsangst die je nooit helemaal van je af kunt schudden."

Was u nooit bevreesd om uw naaste omgeving mee te sleuren in het gevaar?

"Ik ben de journalistiek ongelooflijk dankbaar. Ik heb de wereld mogen afreizen en heb vooral heel veel boeiende mensen leren kennen. Maar natuurlijk betaalt je gezin daar een prijs voor.

"Mijn eerste zoon is twee maanden na de publicatie van Ze zijn zo lief, meneer geboren. Het boek sloeg in als een bom en de intimidaties uit het milieu van de mensenhandel lieten niet lang op zich wachten. Ik moest in de periode meermaals van telefoonnummer veranderen. Niet bepaald de meest optimale situatie voor een gezin met een pasgeboren kindje.

"Mijn tweede zoon is in maart 1994 geboren, enkele weken voor de Rwandese genocide. Naar Rwanda vertrekken lag toen allerminst voor de hand en zo zijn er nog wel meer moeilijke momenten geweest.

"Maar wat ik nooit meer van me af zal kunnen schudden, is dat ik in 2010 naar Haïti vertrok om verslag uit te brengen over de aardbeving. Enkele dagen na mijn vertrek stapte mijn broer uit het leven op de familieboerderij. Het was een gruwelijk harde winter, er lag een pak sneeuw en op de boerderijen waren alle waterleidingen bevroren. De boeren moesten al hun koeien met emmers water geven. Een heel zware periode. Mijn broer was al sufgepiekerd door alle problemen in zijn leven en de landbouw in de polder.

"Ik verwijt mezelf nog altijd dat ik toen vertrokken ben. Wat zou er gebeurd zijn als ik Haïti had laten schieten en gewoon was thuisgebleven om hem te helpen? Die knagende vraag zal ik meedragen tot het einde van mijn leven."

U vernam zijn dood op het moment dat u in Port-au-Prince tussen het puin en de doden stond. Kon u op dat moment Haïti opzijschuiven?

"Ik ben uiteraard zo snel mogelijk naar België teruggekeerd. Maar ik heb wel mijn Haïti-reportage geschreven, enkele dagen na de begrafenis van mijn broer. Ongetwijfeld was die periode het keerpunt in mijn leven en in mijn journalistieke carrière. Als je zoiets meemaakt, worden de contouren van wat belangrijk is veel scherper en helderder. Ik voelde heel sterk dat ik trager en bewuster wilde leven en me niet langer wou overgeven aan de gejaagdheid van het journalistenbestaan.

"Maar ik putte ook troost uit die Haïti-reportage. In een ellendig tentenkamp was ik bijvoorbeeld een ongelooflijk sterke vrouw tegengekomen. Ze had enkele familieleden verloren, maar was toch buitengewoon levenslustig. 'Het leven is nog altijd waard om geleefd te worden', vertelde ze me. Ik vroeg haar hoe ze erin slaagde om na zo'n ramp nog optimistisch te zijn. 'Er zijn vele doden, maar er zijn ook miljoenen mensen die het overleefd hebben. Vier van mijn kinderen zijn nog in leven en ik koester elke dag dat ik van hen liefde en warmte kan krijgen.'

"Die veerkracht, die overlevingskunst; daar kunnen wij nog veel van leren."