Direct naar artikelinhoud

Ongelijkheid kost ons handenvol geld, mevrouw Rutten

Geert Schuermans is auteur van Een jaar in de wereld van de ongelijkheid en stafmedewerker bij Samenlevings- opbouw Vlaanderen.

Een modern politicus moet er af en toe in slagen nieuws te maken. Gisteren bewees Gwendolyn Rutten nog maar eens dat ze een bekwaam Open Vld-voorzitter is. Met haar uitspraak dat er an sich niets mis is met ongelijkheid, zolang de armsten en de middenklasse er maar op vooruit kunnen gaan, deed ze het internet ontploffen. Mission accomplished. Maar houdt haar stelling ook steek?

Over de vraag of (on)gelijkheid al dan niet goed is voor een samenleving bestaan heroïsche ideologische discussies. We komen in ieder geval uit een periode waarin ongelijkheid als een maatschappelijk nuttig fenomeen werd gezien. Ongelijkheid zou de economische groei stimuleren, dachten we. Volgens de dominante trickle-downtheorie moest een overheid er zonder moreel bezwaar voor kiezen om de rijken zo veel mogelijk ongemoeid te laten en zo weinig mogelijk te belasten. Door jobcreatie zou hun rijkdom op lange termijn naar de middenklasse en de armen sijpelen. Het opkomende tij tilt alle bootjes op. Een mooie gedachte. Alleen jammer dat er steeds meer aanwijzingen opduiken die deze theorie onderuit halen. Economisch gezien blijkt er wel degelijk iets mis met (te veel) ongelijkheid.

Zo publiceerde de OESO eind 2014 een studie die de factuur van de ongelijkheid in België berekende. Die loopt op tot 3,3 procent van het BNP of 13 miljard euro. Ongelijkheid kost de samenleving handenvol geld. Misschien een gedachte om in het achterhoofd te houden als de kritiek op vakbonden en andere middenveldorganisaties die voor een sociaal beleid ijveren, weer oplaait.

De verklaring voor die kosten ligt volgens de OESO bij de mensen met een laag inkomen. Als zij relatief armer worden, zien ze zich genoodzaakt minder te investeren in de opleiding van hun kinderen. Zo gaat er veel talent verloren. Dat brengt ons bij het tweede deel van de uitspraak van mevrouw Rutten: "Zolang de armsten en de middenklasse er maar op vooruit kunnen gaan." Ongelijkheid gaat over de manier waarop onze samenleving de totale beschikbare middelen verdeelt. Daarom is het vreemd om naar de middelen van één groep, de armen, te kijken en te doen alsof hun situatie los staat van die van een andere groep: de toplaag. Beide posities zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Als we naar de situatie van die armsten kijken, blijken zij er de voorbije jaren zwaar op achteruit gegaan. De cijfers zijn wat ze zijn. De groepen aan de onderkant worden hard geraakt door het besparingsbeleid. Recente berekeningen van Decenniumdoelen 2017 wijzen uit dat de 20 procent armste gezinnen tussen de 44 en 110 euro per maand inleveren. Als je met een klein inkomen moet rondkomen, zijn dat immense bedragen. Ethisch is dit niet te verantwoorden, zeker niet als je leest dat sommige partijen - Open Vld op kop - een bijdrage van de toplaag, via een vermogenswinstbelasting, mordicus tegenhouden.

De opmerking van mevrouw Rutten dat er met ongelijkheid niets mis is, houdt zowel op economisch als ethisch vlak geen steek. Tijd dus om het roer om te gooien. Ongelijkheid bestrijden is niet eenvoudig. Er bestaan geen zaligmakende oplossingen. Het zou wel een goede eerste stap zijn als politici van alle partijen hier minder kortzichtig over zouden spreken. Ongelijkheid is een probleem dat de hele samenleving raakt en enkel via doorgedreven herverdeling kan worden opgelost.