Direct naar artikelinhoud

Frank Vandenbroucke (sp.a) houdt in paper eigen politieke ideeën tegen het licht

In een paper houdt sp.a-politicus Frank Vandenbroucke zijn eigen politieke ideeën tegen het licht. Was het (onder meer door hemzelf gepropageerde) paarse concept van ‘de actieve welvaartsstaat’ wel geschikt om armoede te bestrijden? Vandenbroucke buigt het hoofd: dat was het niet genoeg.

Frank Vandenbroucke schreef samen met onderzoeker Koen Vleminckx voor het Centrum voor Sociaal Beleid van de Antwerpse Universiteit een paper met de geëlaboreerde titel Disappointing poverty trends: is the social investment state to blame? An exercise in soul-searching for policy-makers. Daarin doet Vandenbroucke wel degelijk aan gewetensonderzoek, al is de inhoud meer academisch dan politiek.

Wat in de Europese Unie en tal van haar lidstaten social investment state heet en vorm kreeg in de zogenaamde Lissabon-strategie (2000), is in België bekend als ‘actieve welvaartsstaat’. Ook over de invulling van dat concept bestaat discussie: al jaren geleden zei Vandenbroucke dat Anthony Giddens, de auteur van The Third Way (‘De derde weg’) en een belangrijk adviseur van Tony Blair, een te beperkte invulling gaf aan een nieuw sociaal beleid, wegens een te eenzijdige nadruk op sociale investeringen, en te weinig aandacht voor sociale bescherming.

De juiste mix was nodig om zowel oude als nieuwe sociale uitdagingen aan te kunnen: aan de ene kant verzekering tegen ziekte, ouderdom, werkloosheid en dergelijke, aan de andere kant de verzoening tussen arbeid en privéleven, de problemen bij eenoudergezinnen, de last van zieke familieleden, de handicap van te weinig educatie en andere skills en, als gevolg van de liberale tendenzen van vroegere decennia, het probleem van de onderverzekering tegen risico’s allerhande. Vandenbroucke en Vleminckx stippen aan dat men soms te gemakkelijk dacht dat alleen of vooral voor de oude risico’s nog enige ‘bescherming’ nodig was, maar dat vooral ‘preventie’ of vooral ‘investering’ nieuwe risico’s zouden opvangen. Niet dus. Het bleek allemaal oneindig complexer.

Zo bleek de toegang tot kinderopvang niet zozeer bepaald door de kwaliteit van de kinderopvang an sich, maar in de toegang van de ouders (de moeders?) tot de arbeidsmarkt, en de combinatie van werkuren en tijd voor de zorg van het gezin.

Of ook: investeren in onderwijs is één zaak, maar Vandenbroucke stelt vast dat er landen zijn waar er tegelijk extra geld in onderwijs wordt gepompt en de ongelijkheid inzake educatie toch toeneemt. Dat is onder meer een ‘Vlaamse’ paradox: ‘ons’ onderwijs scoort hoog in Europese vergelijkingen, maar dat komt alleen als we toegeven dat de sociaal-culturele verschillen in België groter zijn dan het Europese gemiddelde.

Met andere woorden: over het algemeen een uitstekend onderwijs, maar met te grote mazen in het vangnet. Wat tot de paradox leidt dat hoe hoger het gemiddelde scholingsniveau, hoe schrijnender de sociale ongelijkheid voor wie niet meekan.

Elk voordeel heeft dus zijn nadeel. Vandenbroucke stipt aan dat de strengere aanpak van werklozen, achteraf gezien, wellicht heeft geleid tot een stijging van de armoede bij deze doelgroep. Waarbij zijn academische paper ook politiek actueel wordt: de ‘actieve welvaartsstaat’ is geen goedkope optie. Ook in tijden van economische besparingen is het nodig de publieke opinie te overtuigen van het nut van sociale investeringen. In het andere geval dreigt meer armoede. Dat was al zo in gouden jaren met paarskleurige schijn, dat is nog meer te vrezen in barre tijden met weinig hulp voor wie het eigenlijk kan gebruiken.