Direct naar artikelinhoud

De magische kracht van verf

“Wij hebben ervoor gekozen om meer werk van minder kunstenaars te tonen”, zegt Tanguy Eeckhout van MDD.

Piet Coessens, conservator van het Roger Raveelmuseum, heeft veeleer gekozen voor “ingetogen schilderkunst”: “Mijn criterium was hoe je met weinig middelen een maximaal resultaat bereikt. Dat kan minimaal kleurgebruik, eenvoud van compositie of hergebruik van materialen zijn.” Maar dat betekent hoegenaamd niet dat in het Raveelmuseum louter abstract of minimalistisch werk te zien is.

Enkele werken van Roger Raveel (°1921) zelf maken meteen duidelijk waar het om gaat. Zo is er vroeg werk uit 1948 van hem te zien: figuratieve schilderijen met huiselijke scènes, zogeheten ‘magere schilderijen’ waarin de verf bewust dun en spaarzaam werd opgebracht en sommige delen van het doek zelfs onbeschilderd werden gelaten. Raveel nadert de negentig en beleeft een bijzonder dynamische en creatieve fase. Daarin speelt de nieuwe liefde in zijn leven ongetwijfeld een belangrijke rol: zij figureert trouwens in een van zijn jongste doeken. Opvallend is dat de kunstenaar in zijn recentste werk uit 2010 doeken grotendeels onbeschilderd laat en daarop vierkanten of figuren aanbrengt. Ook laat hij graag veelkleurige, opeengehoopte klodders verf (een boeket bloemen?) de confrontatie aangaan met het witte doek. Het is duidelijk dat Raveel weer veel plezier aan zijn werk beleeft.

In een van de grotere zalen laat conservator Piet Coessens twee op doek uitgevoerde ellipsen van de Amerikaan Robert Mangold een dialoog aangaan met een heel fragiel werkje van Guy Mees: een flard gekleurd papier waar zelfs geen verf aan te pas is gekomen, hangt opgeprikt aan de muur. Bijzonder ‘immaterieel’ is ook een spaanplaat, die Koenraad Dedobbeleer horizontaal in een hoek heeft aangebracht. De nagenoeg onzichtbare onderkant van de plaat is groen geschilderd: het enige wat de toeschouwer ziet is een groenige schijn in de hoek. Niets meer. Het is verf als veronderstelling. Daartegenover hangt een sterk gestueel, abstract schilderij van de jonge Amerikaan Josh Smith (°1978) en een verstild werk van Koen van den Broek (°1973), waarin hij een hommage brengt aan een nagenoeg abstract werk van Henri Matisse, Porte fenêtre à Collioure, uit 1914.

Een sterk ensemble is de zaal met twee ‘stoeprand’-schilderijen van Koen van den Broek, waarin kleuren buiten de grenzen van de herkenbare vorm treden en herkenbaarheid steeds meer losgelaten wordt. Zijn werk wordt toepasselijk geconfronteerd met een beschilderde balk van Michael Venezia en het speels-constructivistische werk van de zeventigjarige Amerikaanse schilderes Mary Heilmann.

Ondertussen hebben we dan al het erg tactiele, kleurrijke werk van Karel Dierickx gezien: een van zijn stillevens wordt geconfronteerd met de eenvoud van Morandi, een landschapje vol kleurenvuurwerk gaat een dialoog aan met een donkerbruin, compleet dichtgeschilderd werk van Raoul De Keyser. Als contrapunt biedt Piet Coessens een werk met ‘het witte niets’ van Robert Ryman, terwijl om de hoek een ontwapenend naïef, wazig landschapje van de lokale, vergeten kunstenaar Albijn Van den Abeele (1835-1914) hangt.

In Museum Dhondt-Daenens in Deurle vallen meteen twee enorme, zwarte schilderijen van Thierry De Cordier op. Hoewel: ze zijn niet helemaal zwart. In één werk, Great Nada, prijkt bovenaan een wit plaatje met ‘NADA’ op de plaats waar we ‘INRI’ zouden verwachten. Onderaan het schilderij ontwaart de bezoeker de basis van een kruis. Wie goed kijkt, ziet in de textuur van de zwarte verf ook een horizontale balk, en ziet ook zichzelf weerspiegeld in het apocalyptische zwart. Is iedereen zijn eigen Christus? De Cordier heeft de kruisdood van Christus dus nagenoeg volledig weggeschilderd. Op een tweede schilderij is het witte plaatje nauwelijks meer dan een wazige vlek. De Cordier omschrijft zijn werken als “geschilderde metafysica” en “de zoektocht naar het Niets van het kruis”. Zijn werken tonen het Nada, het Niets. Ze zijn leeg en tegelijk nagenoeg volgeschilderd. Religie biedt geen oplossing. En de kunst zelf? Is die sacraal geworden?

De Cordiers werk zet de toon voor de expositie in MDD, die meer het sublieme en het sacrale in en buiten de kunst verkent. De Cordiers werken hangen niet toevallig vlak bij Dan Van Severen, die in zijn werken het kruis vaak als een ordenend principe hanteert, en vlak bij Gustave Van de Woestyne, die zijn leven lang met de religie heeft geworsteld.

De Cordier is niet de eerste en zeker niet de laatste schilder die bij het zwarte vlak is uitgekomen. Vermoedelijk komen veel schilders bij een soortgelijke ervaring uit, een eindpunt of beginpunt vanwaaruit zij dan nieuwe mogelijkheden ontdekken en nieuwe picturale wegen bewandelen. Fontana kerfde een of meer sneden in een doek en noemde het een “ruimtelijk concept”: zo bracht hij het oneindige en het niets samen. Voor hem was dat het einde. “Ik heb het gat ontdekt. Dat is alles... Na deze ontdekking kan ik gerust sterven.” In MDD zijn van zijn hand ook ‘teatrini’ te zien, kleine theaters: zo noemde hij de poppenkastachtige decors waarvan hij de achtergrond met gaatjes doorzeefde en waarvoor hij een houten, gefiguurzaagd landschapje maakte. Het kunstwerk als onwerkelijke wereld.

Tegenover de zwarte zwaarte van De Cordier staat de kwetsbare kleurigheid van Ilse D’Hollander. De lichtheid van haar schilderijen is slechts schijn: D’Hollander stapte in 1997 op 29-jarige leeftijd uit het leven. Haar meestal kleine schilderijen zijn ronduit fascinerend. Iets wat een geschilderd lattenwerkje lijkt, kan ook een blad lijntjespapier zijn, want in de verflagen zitten letters en flarden van woorden als waren het littekens in verf. De zijkant van het werk is rood geschilderd, waardoor het schilderijtje tegen de wand oplicht als in een halo. In haar korte schilderscarrière heeft Ilse D’Hollander zeer divers werk gemaakt, maar het blijft steevast verankerd in het boeiende schemergebied tussen figuratie en abstractie. Haar werk sluit perfect aan bij het thema van de biënnale: het sublieme en sacrale ligt in het schilderij zelf besloten, het is een wereld van louter verf.

Gewaagd is de confrontatie van vier enorme Star Paintings van de Zwitserse schilder Ugo Rondinone (°1964) - zwarte schilderijen en witte sterrennevels - met enkele werken van Hippolyte Daeye (1873-1952). Op zich is het werk van de grotendeels vergeten Daeye bijzonder boeiend. Met potlood tekende hij figuren van baby’s en kinderen. Maar zijn verf bracht hij op vluchtige, ‘fauvistische’ wijze aan. Ze komt los van de potloodcontouren, waaiert en vlekt uit op de achtergrond. Daeye durft zelfs dissonante kleuren te gebruiken. Op die manier flirtte de brave burgerman die hij was toch met de avant-garde van de jaren twintig. Tegenover de stervelingen uit het dagelijkse leven van Daeye hangt in MDD het verre heelal van Rondinone: kosmische, ijle, ongrijpbare schoonheid tegenover het jonge, veelbelovende, maar zo sterfelijke leven van alledag.

Een handvol schilderijen van de Duitse meester Gerhardt Richter (°1932) bekroont de tentoonstelling. Richter, in zijn afkeer voor ideologie en van bovenaf opgelegde Waarheden, heeft zijn leven lang gezocht naar nieuwe betekenissen in de verf. Van zijn hand zijn erg kleurrijke, abstracte schilderijen te zien. Het niets dat in alle kleuren van de regenboog verkend wordt. Verf die diepte suggereert, maar vooral aan niets buiten het doek refereert. De schoonheid zit in de verf zelf. Het schilderijtje Weiss uit 2006, olieverf op een aluminiumplaat, is in al zijn eenvoud het indrukwekkendste werk. Richter heeft witte verf uitgesmeerd en vervolgens, vermoedelijk met een doek, weer weggeveegd. Het is niets meer. Een minimaal, mooi, breekbaar heelal op zich. En prachtig geflankeerd door een vrouwenportret van Gustave Van de Woestyne en een abstracte, strakke compositie van de Britse schilder Peter Joseph. Drie keer schilderkunst, drie keer totaal anders.

De Tweede Biënnale is een prima staalkaart: ze laat ten overvloede zien hoe divers en vooral hoe vitaal de schilderkunst is, die wereld van louter verf.