Direct naar artikelinhoud

Column Waarom zijn de rentevoeten zo laag?

Topeconoom Paul De Grauwe, is professor aan de London School of Economics en schrijft wekelijks over mens, wereld en economie.

De rentevoeten zijn op een historisch laag niveau gevallen. De Belgische staat moet vandaag nog amper 0,5 procent betalen op nieuwe obligaties met een looptijd van tien jaar. De rente op spaarboekjes stijgt nog nauwelijks uit boven 0 procent. Hetzelfde fenomeen zien we in veel andere industriële landen en in het bijzonder in de landen van de eurozone (met als uitzondering Griekenland). Waarom kennen we vandaag zulke lage rentevoeten?

Een oppervlakkig antwoord is dat het alles te maken heeft met het beleid van de centrale banken. In de eurozone is dat de Europese Centrale Bank (ECB). Die heeft in januari van dit jaar aangekondigd grote hoeveelheden geld in de economie te pompen door het aankopen van overheidsobligaties. De ECB is effectief tot de actie overgegaan in het begin van maart en is van plan elke maand 60 miljard euro in de economie te injecteren. Met zo veel extra geld in omloop kan het niet anders dan dat de prijs van het geld (de rentevoet) sterk is gedaald. De hoofdverantwoordelijke voor de lage rentevoeten in België is dus de ECB.

Zoals ik al zei is die analyse heel oppervlakkig. Laten we eerst naar de timing van de rentedaling kijken. In 2011, de piek van de eurocrisis, stond de rente op overheidsobligaties van tien jaar op 4,2 procent. Sindsdien is die rente stelselmatig gedaald. Op het einde van 2014 was de rente die de Belgische overheid op obligaties op tien jaar moest betalen teruggevallen op 0,92 procent. Dat was dus vóór de aankondiging van de ECB dat de geldkraan zou opengedraaid worden. Sinds die aankondiging is de rente nog verder gedaald tot 0,5 procent. Die daling van 0,4 procent kan in de schoenen van de ECB geschoven worden, maar de daling van 3,3 procent die eraan voorafging heeft een andere oorzaak.

De daling van de rentevoeten van de jongste vier jaar heeft veel te maken met het grote onevenwicht tussen sparen en investeren. Dat onevenwicht is ontstaan na de financiële crisis die is losgebarsten in 2008. Die crisis heeft een dubbel effect gehad. Ten eerste moesten de schulden afgebouwd worden, met het gevolg dat zowel de privésector als de overheid hun sparen hebben opgedreven. Ten tweede heeft die crisis geleid tot een grote risicoaversie. Bedrijven hebben daarom hun investeringen afgebouwd en de overheden, die in feite het omgekeerde hadden moeten doen, hebben ook het mes gezet in investeringen.

En dus zitten we sinds een aantal jaren met een groot spaaroverschot. Dat maakt dat de rentevoet moest dalen. Die daling kwam er dus onafhankelijk van wat de centrale bank deed, of niet deed.

De reactie van de centrale banken, eerst in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, en nu in de eurozone bestond erin om door een geldinjectie de economische activiteit aan te wakkeren. Door meer liquiditeiten in de economie te pompen pogen de centrale banken de investeringen en de consumptie aan te wakkeren. Als dat lukt zal ook het spaaroverschot verminderen en kunnen de rentevoeten weer stijgen. Dus de strategie van de centrale banken bestaat er in om op termijn de rentevoeten weer te doen stijgen. Dat gaat wel gepaard met een tijdelijke bijkomende daling van die rentevoeten.

Of dat beleid succesvol zal zijn hangt niet alleen af van de centrale bank. De overheden in de eurozone hebben een even grote verantwoordelijkheid. Die zouden de publieke investeringen moeten opkrikken. Als ze dat doen dan is het haast zeker dat de strategie van de ECB zal lukken en dat de rentevoeten weer beginnen te stijgen.