Direct naar artikelinhoud

David Bailey: Een leven van sterrenstof

Hij had affaires met sixties-iconen Jean Shrimpton en Nico van The Velvet Underground. Trouwde met Catherine Deneuve (en liet haar zitten voor een jonger model). Maar liefst 250 portretten die womanizer, lefgozer en sterfotograaf David Bailey maakte, zijn nu te zien in Londen.

"Wat een fascinerende vrouwen", zegt David Bailey (76) terwijl hij naar zijn foto's van Jean Shrimpton en Kate Moss kijkt. "Ik heb eigenlijk nooit begrepen waarom iedereen zo gek op hen is. Er zijn veel mooiere vrouwen. Maar ze bezitten die universele, democratische aantrekkingskracht. Het is zoals Dietrich en Garbo in films, ze hebben iets bijzonders dat hen doet opvallen."

Op de een of andere manier krijg ik het gevoel dat Bailey zich bezondigt aan valse bescheidenheid als hij deze twee vrouwen beschrijft. Hij werkte dan ook nauw samen met Shrimpton, het sixtiesmeisje par excellence met de enorme ogen, en de raadselachtige en toch doodgewone Moss, die de nineties en noughties domineerde en nog altijd een enorme invloed heeft.

Bailey had Moss heel vaak voor zijn lens. En vier jaar lang was hij niet alleen het vriendje van Shrimpton, hij was het ook die haar kneedde tot een mode-icoon, toen hij werkte voor Vogue aan het begin van de Swinging Sixties. "Ik denk dat we elkaar gecreëerd hebben," zegt Bailey met zijn licht krakende East End-accent. "Je kunt een portret niet op eigen houtje creëren. Ik zeg altijd dat zij zélf de foto nemen, niet ik. Voor mij gaat het altijd om mensen. Ik ben nooit bijzonder geïnteresseerd geweest in bomen of bergen. Ik bewonder Ansel Adams, maar ik ben geen fan van zijn werk. Het is ook maar gewoon een f***** boom."

De oogverblindende resultaten van die passie voor mensen kun je zelf bewonderen tijdens Bailey's Stardust, zijn grootste tentoonstelling tot nog toe. De hele gelijkvloerse verdieping van de National Portrait Gallery in Londen wordt ingenomen door 250 portretten, goed voor een duizelingwekkende serie gezichten, gaande van extreem beroemde tot volslagen onbekende onderwerpen. Je ziet de vaste klanten van bruine kroegen in de East End, waar Bailey opgroeide, Indiase sadhoes en Australische Aboriginals, maar ook adembenemende portretten van zijn 'mates', zoals Mick Jagger en Jack Nicholson. Volgens Bailey zelf heeft hij genoeg foto's om tien tentoonstellingen te vullen.

De beeldenbank van Bailey is ingebakken in ons DNA. Iedereen die ook maar een beetje vertrouwd is met de sixties draagt onbewust de beelden met zich mee die Bailey maakte van Shrimpton, Jagger, Lennon en McCartney. Je kunt er onmogelijk naar kijken zonder de aanwezigheid van hun schepper te voelen. Bailey dus, die typische, impulsieve fotograaf. Zijn klim naar succes weerspiegelt precies de maatschappelijke revolutie uit die periode. Baileys verhaal is net zo bekend, glamoureus en sexy als de mensen die hij fotografeerde. De meest onbereikbare beauty's kreeg hij in zijn bed, en soms zelfs voor het altaar: Shrimpton, Catherine Deneuve, Penelope Tree, Marie Helvin, Catherine Dyer (de vierde en huidige mevrouw Bailey) - volgens hem zelf waren het er nog veel meer. Bailey is de belichaming van de schelm met de blinkende oogjes die toch nog ergens terechtkwam - lucky bastard.

Zijn studio is weggestopt in een achterafstraatje, niet ver van King's Cross, en oogt precies zoals je zou verwachten: overal pittoreske prullen, de muren van het toilet vol getuigschriften en gouden platen, een naaktportret van zijn derde vrouw, Marie Helvin, prominent boven de lavabo. In de lange, open ruimte boven staat zijn materiaal opgesteld, jonge assistenten met geconcentreerde blik bevolken de bureaus.

Onderuitgezakt op een sofa in een hoek - houthakkershemd, bontmuts op de uitdunnende kruin - geeft Bailey zelf een ietwat verfomfaaide, afgeleefde aanblik. Hij is ongeschoren en zijn grauwe huid ziet er gevlekt, getekend uit.

"Voor mij geldt het afgezaagde liedje over hoe harder je werkt, hoe meer succes je hebt. Ik klaag niet."

Picasso als idool

Hij ziet er wat nerveus uit. Zijn stem klinkt verwarrend licht, opgewekt, helemaal niet wat je van een 76-jarige verwacht. Zijn piepende giechellach kruidt het gesprek even vaak als zijn krachttermen. Ik blader door de catalogus van de tentoonstelling, waarin ook veel portretten staan die hij maakte van andere beroemde fotografen - André Kertész, Bill Brandt, Henri Cartier-Bresson... Ze voelen aan als een ontroerende en genereuze hulde aan zijn collega's, vertel ik hem.

"Zo heb ik er nooit over nagedacht. Het zijn mensen die ik bewonder, die een passie hebben voor hun job. Hun werk zélf interesseert me niet zo. Ik ben niet echt geïnteresseerd in fotografie, alleen in wat het teweeg kan brengen."

Bailey wilde nooit beschouwd worden als 'alleen' fotograaf, maar als een compleet kunstenaar, net zoals zijn idool Picasso. Hoewel hij dus ook films maakte en schilderijen tentoonstelde, hebben die nooit dezelfde impact gehad als zijn foto's. De beste exemplaren hebben door de decennia heen hun buitengewone frisheid en kracht behouden.

Ik wijs hem op een beeld van Jagger, met zijn androgyne gelaatstrekken en rubberen lippen die uitsteken onder een pelsen eskimokap. Een ongelofelijk beeld, toch? "Redelijk goed, ja. Ik kende Mick al voor hij bij de Stones was. Hij was gewoon een gast die ik had leren kennen omdat hij uitging met Chrissie Shrimpton, de zus van mijn lief."

Veel fotografen communiceren alleen met hun modellen net voor ze afdrukken, zeg ik hem. Maar in zijn geval lijkt het alsof ze echt iets voor hem betekenen. "Ik weet niet wat je bedoelt met fotografen", antwoordt Bailey. "Ik geef geen moer om compositie en dat soort onzin."

De cruciale elementen in het leven van Bailey zijn niet zijn beroemde vrienden en feestjes, maar zijn jeugd in de East End en zijn dyslexie. "Op school kreeg je dan van de stok, omdat ze dachten dat je ermee aan het lachen was. En toen ik wat ouder was, werd het gênant, omdat ik geen cheque kon uitschrijven."

Bailey werd in 1938 geboren in Leytonstone en groeide op in West Ham. Zijn ouders werkten allebei in de kledingindustrie - zijn vader werkte voor een kleermaker, zijn moeder was naaister. Ze stuurden hem naar een privéschool, maar hij spijbelde en gaf er op zijn vijftiende verjaardag de brui aan, effectief analfabeet. Wat volgde, waren allerlei baantjes zonder enig perspectief: schoen- en tapijtverkoper, etalagist, invorderaar.

Vogue op z'n kop

"Wie in de East End woonde, had een bepaald gevoel voor humor, een mengeling van Iers, Joods en Cockney. Zo bleef je uit de problemen. Als de ander groter was dan jou, gebruikte je humor om de lont uit het kruitvat te halen. Dat was de truc."

Op zijn zestiende werd hij in elkaar geslagen door een bende, de Barking Boys, omdat hij met het foute meisje had gedanst. "Ze lieten me achter op de drempel van de Times Furnishing Store, bont en blauw. Ik kwam bij en hoorde de merels fluiten. Toen een kerel me opraapte, dacht ik nog: O, iemand wil me helpen. Vervolgens voelde ik zijn tong in mijn keel. Ik moet hier weg, ging er door me heen."

Toen al was hij aan het experimenteren met fotografie, en ontwikkelde hij zijn eigen foto's - volgens hem het enige wat hij op school geleerd heeft - in de kolenkelder van zijn moeder. "Er was iets magisch aan de manier waarop het beeld tevoorschijn kwam. Ik had altijd veel getekend en geschilderd. Als je dyslectisch bent, was dat het enige wat je kon doen op school. Maar op dat moment had ik die twee dingen, fotografie en kunst, nog niet samengebracht."

"Toen ik ongeveer zeventien was, zag ik een beeld van Henri Cartier-Bresson in een magazine. Het waren vier meisjes die uitkeken over de bergen van Kasjmir. De meisjes zelf leken wel bergen. Ik wist niets over het surrealisme, maar het was wel degelijk surreëel. Toen besefte ik dat fotografie meer kon zijn dan alleen een registratiemechanisme."

Als rasechte East Ender had hij het gevoel dat het leven een farce is, en de echte wereld een absurd schouwspel. Dat moet hem van pas gekomen zijn toen hij thuiskwam na zijn legerdienst in Malaya, een gebied dat nu behoort tot Maleisië. Hij werkte als assistent van fotograaf John French, en stapte op 21-jarige leeftijd naar Vogue, om dat heilige instituut op zijn kop te zetten. "Op die leeftijd denk je niet na over de dingen, maar doe je gewoon. Als je niets te verliezen hebt, hoef je je nergens zorgen over te maken."

Cartier-Bresson, die irritante Fransman

Bailey zei ooit dat jonge modellen hem klapjes op zijn hoofd gaven, toen hij begon bij Vogue. Ze hadden het over zijn 'schattig' stemmetje, en hij dacht intussen: Wacht maar, ik zal je eens tonen wat ik versta onder 'schattig'. Klinkt nogal agressief, zeg ik hem. Was hij lichtgeraakt, als dyslectische East Ender?

"Ja, natuurlijk. Als iedereen je tot je dertigste behandelt als een idioot, denk je: Fuck you." Is hij nog altijd zo lichtgeraakt? "Niet echt. Maar wellicht was het mijn grootste voordeel. Als je bedenkt dat Michelangelo, Einstein en Picasso dyslectisch waren, dan voelt dat toch niet zo slecht aan."

Bailey zei vaak dat hij verliefd moet worden op zijn modellen, om hen perfect te kunnen vastleggen. En in veel gevallen was het ook wederzijds. Een hele sectie van de tentoonstelling is gewijd aan de huidige mevrouw Bailey: het ranke model Catherine Dyer, 23 jaar jonger dan hij. Met haar is hij al samen sinds 1986, ze hebben ook drie kinderen. De andere vrouwen zijn minder aanwezig dan je zou verwachten. Deneuve komt maar één keer terug, als ze poseert met David Bowie. "Het draait om portrettering, niet om modellen", zegt hij bijna weemoedig. "Ik hield van haar, hou nog altijd van haar. Maar dat je niet met iemand kunt samenleven, wil nog niet zeggen dat je niet van haar houdt."

In de decennia na zijn sixtieshoogdagen is Bailey uitgegroeid tot een vaste waarde van de Britse cultuur. Hij regisseerde reclamespots en documentaires, trad op in reclamecampagnes en vormde de inspiratie voor Michelangelo Antonioni's film Blow-Up, uit 1966, over een fotograaf die per ongeluk een moord vastlegt. Zijn leven met Shrimpton werd geportretteerd in de BBC-film We'll Take Manhattan, uit 2002.

Hij is altijd een grote naam gebleven, die echter nooit echt in verband werd gebracht met grote kunst. De tentoonstelling in de National Portrait Gallery kan dat rechtzetten. Bailey kan eindelijk een plaats krijgen in de kunstfotografie, naast fotografen zoals Cartier-Bresson, die hem inspireerden. Maar dat hij het idee maar niets vindt, verbaast me niet. "Het gaat niet om vergelijkingen, want Cartier-Bresson kan niet doen wat ik doe, en ik kan niet doen wat hij doet. Trouwens: ik kende hem. Hij was een verschrikkelijke vent. Een verwaande, kleinburgerlijke Fransman. Ongelofelijk dat een man met zo veel talent zich zo kan gedragen."

Na twee uur praten met Bailey verbaast het ook niet dat deze grote glamourfotograaf "absoluut niet geïnteresseerd is in glamour". "Mensen interesseren me", reageert hij nog. "En wat je ook ziet op de foto, of je het nu glamour of drama of kracht noemt, zit al in die persoon. Ik kan het er niet in steken. Je moet het vinden en eruit halen. Ik herken het moment waarop ze eruitzien zoals ik wil dat ze eruitzien, of er zouden moeten uitzien, of er liever niet uitzien, of wat dan ook. Het draait om het moment. Dat is eigenlijk het enige wat we hebben in het leven, en niets vangt dat beter dan een fototoestel."

De tentoonstelling 'Bailey's Stardust', gesponsord door Hugo Boss, werd deze week afgetrapt in de National Portrait Gallery in Londen. Je kunt er nog heen tot 1 juni. Info: npg.org.uk