Direct naar artikelinhoud

Sociale verkiezingen maken van democratie een oligopolie

Marc De Vos doceert aan de UGent en is directeur van denktank Itinera.

Als vakbonden er niet zouden zijn, dan zouden we ze moeten uitvinden. Voor de vertegenwoordiging van werknemers, voor de verdediging van werknemersbelangen, voor de sociale vrede, voor een goede bedrijfscultuur en voor een efficiënte onderhandeling van arbeidsvoorwaarden: op al die vlakken spelen vakbonden in theorie een nuttige en belangrijke rol. Dat is de premisse van het sociaal overlegmodel.

Of die theoretische premisse ook realiteit is, hangt van veel terreinfactoren af. In België is het consensusmodel evenwel geïnstitutionaliseerd en tevens vermenigvuldigd ten bate van drie vakbonden die de oude ideologische stromingen weerspiegelen. Langs de ene kant is dat de bekroning van een democratische overlegvisie. Langs de andere kant is het ook een cadeau en een statusgarantie bij gratie van wetgever en overheid.

Die keerzijde van statusbescherming zorgt weleens voor frustratie bij nieuwe of kleinere vakbonden die de plaatsen aan de onderhandelingstafel permanent bezet zien. Maar ze sluimert vooral onderhuids bij werkgevers. Sociale verkiezingen zijn niet alleen een uiting van bedrijfsdemocratie, ze zijn ook een verplicht nummer met onontkoombare vakbonden, dat legers vakbondsafgevaardigden en niet-verkozen kandidaten een bevoorrecht statuut geeft. Ze sluiten sociaal overleg op in dure organen en complexe procedures. Ze maken van sociale verkiezingen vakbondsverkiezingen. Ze maken van democratie een oligopolie.

Zeldzaam zijn de werkgevers die hun onvrede hierover uiten, nog zeldzamer zijn zij die openlijk hun werknemers aanmoedigen om niet mee te doen. Als het gebeurt, zoals nu wordt beweerd bij uitzendkantoor Accent Jobs, is het kot te klein (DM 17/2). Begrijpelijk, want een strategie om vakbonden te fnuiken mag niet. Een stimulans tot open en vrije verkiezingen mag wel, maar ondermijnt dan de machtsbasis en de financiële positie van de vakbonden.

De verontwaardiging over een kleine financiële prikkel om vakbondsverkiezingen te negeren, is echter selectief. De grote vakbonden genieten zélf een voorrangspositie die rechtstreeks of onrechtstreeks door werkgevers en belastingbetalers wordt gefinancierd. De garantie van een plaats aan de machtstafel en een aanbod van gesubsidieerde dienstverlening maakt vakbonden evident aantrekkelijk voor potentiële leden, ook voor hen zonder veel syndicale animo. Leden betekenen lidgelden, vaak nog door werkgevers gesponsord met syndicale premies. De vele vakbondsafgevaardigden doen hun vakbondsactiviteiten zonder loonverlies: ze worden als werkende werknemers door de werkgever betaald.

De bottomline is dat de machtspositie van de grote vakbonden niet zuiver democratisch is. Ze is tevens het gevolg van een gegarandeerde machtsstatus die hen spontaan achterban geeft, zonder dat ze die echt moeten afdwingen. Vakbonden vechten zeker tegen elkaar in syndicaal opbod - een ander neveneffect van het oligopolie - maar als groep moeten ze in België relatief weinig doen om kiezers, leden en middelen te verwerven.

Geen sociale verkiezing betekent niet noodzakelijk geen sociaal overleg. Niemand heeft een monopolie op praten. Democratie is geen recht op verkiezing, maar een recht om werknemers te overtuigen te willen kiezen voor deze of gene vakbond in plaats van voor een alternatief overlegmodel. Democratie is geen gesubsidieerde en afgeschermde machtsbasis, maar een wapengelijkheid om leden of afgevaardigden te overtuigen de kostprijs van lidmaatschap of vakbondsengagement te willen dragen. Het Belgische consensusmodel wijkt daar bewust van af. Dat is geen schande, als het zijn theoretische meerwaarde maar realiseert. Maar het mag wel gezegd worden.