Direct naar artikelinhoud

Rana Plaza is opgeruimd, de tragedie blijft duren

Een jaar geleden voltrok zich de grootste ramp in de geschiedenis van de textielindustrie. Het gebouw Rana Plaza bij de Bengalese hoofdstad Dhaka, dat onderdak bood aan verscheidene fabrieken, stortte in. Meer dan 1.100 werknemers stierven, 2.000 raakten gewond. De ramp maakte duidelijk hoe abominabel het was gesteld met de werkomstandigheden in de Bengalese kledingindustrie. Is er iets verbeterd? Hoe staat het met de slachtoffers?

De industrie

De wereldwijde verontwaardiging die volgde op het instorten van Rana Plaza dwong westerse kledingmerken te gaan toezien op de veiligheid in de fabrieken waarmee ze zaken doen. Er kwamen inspecties bij honderden producenten. Er wordt gelet op instortingsgevaar en brandveiligheid.

Iedereen is het erover eens dat dit een vooruitgang betekent. Maar niet alle fabrieken worden in de gaten gehouden. Van de vijfduizend kledingproducenten in Bangladesh zullen er uiteindelijk zo'n tweeduizend worden gecontroleerd. Het afgelopen jaar zijn er inspecteurs langs geweest bij zevenhonderd fabrieken.

De westerse kledingmerken slagen er niet in één lijn te trekken. Veel Europese merken, waaronder H&M, Carrefour en Mango tekenden het zogeheten Akkoord voor Brand- en Bouwveiligheid in Bangladesh. Meer dan 150 ondernemingen steunen dit akkoord. Een kleiner aantal Amerikaanse en Canadese bedrijven, waaronder Walmart en Gap, sloot zich aan bij de Alliantie voor Arbeidersveiligheid in Bangladesh.

Geen loon

Er zijn wrijvingen tussen beide groepen. Amerikaanse bedrijven van de alliantie zeggen dat ze meer inspecties hebben uitgevoerd dan de overwegend Europese ondernemingen die het veiligheidsakkoord tekenden. Deze groep stelt op haar beurt dat de inspecties van de alliantie minder secuur zijn. De bedrijven die zich aansloten bij het veiligheidsakkoord krijgen het verwijt dat ze geen loon uitbetaalden aan werknemers die op straat kwamen te staan toen hun fabriek om veiligheidsredenen tijdelijk dicht ging.

Onder druk van de publieke opinie zijn westerse afnemers gaan letten op de veiligheid in hun sector, maar in Bangladesh (met zijn hardnekkige corruptie) is het niet eenvoudig om snel resultaat te boeken. Orders van westerse bedrijven worden niet zelden door tussenpersonen heimelijk doorgeschoven naar naai-ateliers die niet worden gecheckt.

Bengalese textielproducenten klagen bovendien dat ze de recente verhoging van het minimumloon - van 27 tot 50 euro per maand - niet altijd kunnen doorberekenen aan hun afnemers. Daardoor zou er minder geld overblijven om de veiligheid in de fabrieken te verbeteren.

De slachtoffers

Rabeya Begum (35) verloor beide benen door verwondingen die ze opliep toen Rana Plaza instortte. Ze kan niet meer werken en ook haar man heeft geen inkomen, doordat hij voor haar moet zorgen. Het echtpaar heeft vier kinderen. Toen Begum in het ziekenhuis lag, kreeg ze van donoren een vergoeding van omgerekend 3.300 euro. Dat geld is bijna op, vertelde ze aan Human Rights Watch.

Rabeya Begum is een van de duizenden Bengalezen die de gevolgen meedragen van de grootste ramp die de kledingindustrie ooit heeft getroffen. Velen dreigen te worden veroordeeld tot een leven in armoede. De schadevergoedingen die tot nu toe zijn uitgekeerd door de Bengalese overheid en hulporganisaties, variërend van honderden tot enkele duizenden euro's, zijn snel uitgegeven. Bijvoorbeeld aan medicijnen.

Ook het gezin van Begum is in een klap hulpbehoevend geworden. De kans dat haar kinderen ooit nog behoorlijke scholing krijgen, is klein omdat die waarschijnlijk gedwongen zullen worden vroegtijdig te gaan werken.

Na de ramp hebben diverse betrokken partijen een fonds in het leven geroepen waaruit circa vierduizend gewonden, nabestaanden van slachtoffers en werkloze overlevenden compensatie moeten krijgen. Voor dat fonds, dat wordt beheerd door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), wordt 29 miljoen euro nodig geacht. Tot nu toe is slechts 10 miljoen euro toegezegd door bedrijven die hun kleding inkochten bij fabrieken die in Rana Plaza waren ondergebracht.

Liefdadigheid

Volgens de organisatie Schone Kleren Campagne hadden 29 kledingmerken banden met fabrieken in het rampgebouw. Van die ondernemingen hebben veertien een bijdrage geleverd aan het Raza Plaza Donors Trust Fund. De andere ondernemingen zagen daarvan af. De meeste niet-betalers ontkennen dat ze een relatie hadden met fabrieken in Rana Plaza of daar orders hadden lopen op het moment dat de ramp zich voltrok.

Een van de bedrijven die niet heeft bijgedragen aan het hulpfonds is Benetton. In een mail stelt het Italiaanse concern dat het in het jaar voorafgaand aan de ramp slechts een miniem deel (0,06 procent) van zijn productie uit Rana Plaza afkomstig was. Het heeft via een Bengalese hulporganisatie een niet nader genoemd bedrag doen toekomen aan overlevenden en nabestaanden. Woordvoerster Christa de Bruin van de Schone Kleren Campagne daarover: "Dat is liefdadigheid, geen compensatie. Als alle bedrijven op eigen houtje wat doen, komt die 29 miljoen euro nooit bij elkaar. Dan blijft het ongecoördineerd en ondoorzichtig."

Een belangrijke bijdrage komt van de internationale keten Primark, dat 720.000 euro heeft gestort in het fonds en ruim 5 miljoen euro direct aan slachtoffers van Rana Plaza heeft beloofd. De C&A Foundation stelde een bedrag van 500.000 euro beschikbaar voor het fonds, terwijl dat concern stelt geen enkele contractuele relatie te hebben met een producent in Rana Plaza. In de anderhalf jaar voor het instorten van het gebouw was er geen productie in opdracht van C&A, zo laat de onderneming weten.