Direct naar artikelinhoud

Congo (pas Belge)

Congo laat archeoloog en veelzijdig schrijver David Van Reybrouck niet meer los. Zijn vader heeft er vijf jaar gewoond, vlak na de onafhankelijkheid en enkele jaren voor de geboorte van zijn twee zonen. ‘Het land is met andere woorden een deel van mijn geboortedorp, van mijn ouderlijk huis’, zei David Van Reybrouck daarover ooit. In Congo. Een geschiedenis reconstrueert hij de roerige geschiedenis van het land, van 1850 tot nu.

Ex-minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht analyseert het fascinerende boek ‘Congo. Een geschiedenis’ van David Van Reybrouck

‘En het water van het Kivumeer klotst tegen de aanlegsteigers. De top van de Nyiragongovulkaan verdwijnt in de wolken. Op de rotonde rijden traag jeeps met getinte ramen. Twee jongens duwen een grote houten fiets door de modder. Het vehikel kreunt onder een metershoge zak vol kleurrijke teenslippers. En binnen in een half donker kantoortje wrijft een vrouw met het dopje van een balpen traag heen en weer in het hout, als wilde ze iets wegkrabben.”

Telkens weer overvalt je, bij het lezen van het 600 pagina’s tellende Congo. Een geschiedenis, het fijne gevoel dat hier een schrijver aan het werk is, een vakman, die zijn materiaal dermate beheerst dat hij het niet om de andere zin overeind moet houden met gezagsargumenten. Dit verhaal klopt, al is het veel persoonlijker en anekdotischer dan de doorsnee geschiedenisboeken en breder en diepgaander dan journalistiek werk, al kun je ongetwijfeld andere geschiedenissen van Congo schrijven die evenzeer kloppen. Van Reybroucks Congo is deels roman, drama, theater, reisverslag en, helaas, helemaal non-fictie.

Wat het níét is, is een horrorverhaal. De schrijver is zeer bewust en zeer uitvoerig op zoek gegaan naar de gewone mensen die de Congolese geschiedenis aan den lijve ondervonden hebben en, al hebben ze vaak heel erg ongewone en onmenselijke dingen meegemaakt, hij beperkt daarbij de trieste clichés van afgehakte handen en verkrachte vrouwen, over de Congostroom en het hart der duisternis, tot een minimum.

De echte tragedie van Congo wordt er des te aangrijpender en begrijpelijker door.

De eindeloze tragedie van een land dat door zijn centrale ligging - net als zijn kolonisator - wel voorbestemd lijkt de speeltuin te zijn voor oorlogvoerende buurlanden, voor handelaars in slaven en wapens, van de Afro-Arabische slavenmagnaat Tippo Tip tot de kindsoldatenleider Laurent Nkunda.

Van Congo als speelbal op de geopolitieke golven, want ook dat is een constante in de geschiedenis sinds halfweg de 19de eeuw, toen een tragikomische mix van omstandigheden een gigantisch grondgebied in handen bracht van één man.

Een man die bijzonder handig inspeelde op de botsende ambities van de grootmachten en er op onwezenlijke manier zijn voordeel uit haalde, zowel qua macht als qua rijkdom. Er zouden er zo nog volgen.

Een land dat door zijn natuurlijke rijkdommen steeds weer diende als pays self-service voor het rauwe roofkapitalisme: “wat rubber anno 1900 was, was coltan anno 2000, een grondstof die in grote hoeveelheden lokaal aanwezig was en waar wereldwijd plots een acute vraag naar was.”

Hoe meer er veranderde, hoe meer er hetzelfde bleef. Van Reybrouck weeft soortgelijke parallellen fijntjes maar overtuigend door zijn boek.

Want het fascinerende aan de geschiedenis van Congo is inderdaad dat het om zoveel meer gaat dan de evolutie van één land. Zo werd voor het verhaal van Zaïre het startschot gegeven in Ghana en New York en weerklonk het nekschot deels vanuit Roemenië. Zo is het nieuwe Congo niet te vatten zonder de Rwandese genocide en de Chinese opgang mee te nemen. Zo tekent hij een ontroerend en origineel beeld van hoe het Congolese leger en de koloniale economie bijgedragen hebben tot de Eerste en Tweede Wereldoorlog.

En hoe de mentaliteit van veel Congolezen door die wereldse gebeurtenissen telkens weer veranderde.

Kun je leren uit de geschiedenis? De bloemlezing aan internationale en inheemse flaters uit de Congolese geschiedenis die Van Reybrouck je voorschotelt, geeft weinig reden tot optimisme. Want de menselijke fouten volgen mekaar even snel op als de geopolitieke golven.

Zo haalt hij de noodlijdende privébedrijven uit de jaren ’30 aan die, ondanks de fabuleuze winsten van de jaren voor de depressie, plots “geld ontvingen van de koloniale overheid, omdat ze destijds naar Congo waren gelokt met financiële garanties: in geval van tegenslag zouden ze uit de koloniale kas een forfaitair dividend uitgekeerd krijgen”. Bedrijven die met hun winst de grens over trekken en hun verlies contractueel op de Congolezen mogen dumpen, het klinkt erg actueel.

Net zo met de aanvankelijke economische opleving onder Mobutu die, al had ze vooral met de Vietnamoorlog en de koperprijs te maken, maar al te graag met vooruitgang verward werd. Of het alarmisme van Erwin Blumenthal in de jaren ’80: “Er is geen verantwoordelijke van het Fonds of van de Wereldbank die niet weet dat elke poging om een striktere budgettaire controle in te stellen op één belangrijke hindernis stuit: the Presidency. Wie roept: houd de dief!?” Toegegeven, de geschiedenis van Congo is vol van boswachters die stropers werden en stropers die zich als boswachter voordeden, zodat het verschil tussen beiden vaak moeilijk te herkennen is.

Het blijft triest dat de internationale gemeenschap, op zoek naar “een baken van stabiliteit”, al te vaak de structurele instabiliteit in de regio in de hand werkte.

Al blijft de vraag: in hoeverre zijn de fouten van het koloniale verleden verantwoordelijk voor de situatie van vandaag? Net als Boudewijns toespraak bij de onafhankelijkheid “eerder in 1900 dan in 1960 geschreven leek”, zo zouden sommigen bij de viering van 50 jaar onafhankelijkheid in de verleiding kunnen komen te spreken alsof het gisteren was. Onterecht.

Het zal tijdens mijn jongste - of is het: laatste? - Congoreis geweest zijn, toen we dringend een document gekopieerd moesten krijgen. Geen probleem, de Fédération des Entreprises du Katanga, waar we te gast waren, was in het bezit van een kopieerapparaat. Twee jonge meisjes bewaakten de nagelnieuwe machine, maar keken verbaasd op toen we hen vroegen die ook te gebruiken. Het stopcontact hing een paar meter verder en bij nader inzien bleek ook een snoer niet meteen voor handen. Geen van beiden leek ooit met zo’n ding gewerkt te hebben. Uiteindelijk griste een chauffeur de tekst uit mijn handen om hem op het consulaat te gaan kopiëren.

Die kopieermachine, dat is zo ongeveer de staat waarin de Belgen Congo achtergelaten hebben in 1960: een land met een schitterende infrastructuur maar totaal onvoorbereid op zelfbestuur.

Wat baten 14.000 kilometer spoorwegen en meer dan 140.000 kilometer autowegen, 40 vlieghavens en meer dan honderd waterkracht- of stroomcentrales, een aanzet tot gezondheidszorg en een uit de kluiten gewassen industrie als er werkelijk niemand opgeleid is ze te besturen en verantwoordelijkheid actief ontmoedigd wordt? “Op de dag van de onafhankelijkheid telde het land zestien (16) universitair gediplomeerden. Er waren dan wel honderden goed opgeleide verplegers en beleidsmedewerkers, de Force Publique had geen enkele zwarte officier. Er was niet één inlandse arts, niet één ingenieur, niet één jurist, agronoom of econoom.”

Het Belgische paternalisme was, zelfs in het licht van zijn tijd, wel erg verregaand. De interventie na de onafhankelijkheid was pire qu’un crime, c’était une faute.

Desondanks blijft het enorm hoe het sindsdien misgelopen is. Eerder het Laatste Oordeel dan een Eerste Republiek, noemt Van Reybrouck de jaren na de onafhankelijkheid. En toen alles met harde hand gestabiliseerd leek, kon het kapot maken van het land pas echt goed van start gaan.

Samantha Power heeft ooit een artikel geschreven - ‘How to Kill a Country’ - met tien eenvoudige richtlijnen om een welvarend land naar de vaantjes te helpen. Het ging over het Zimbabwe van Mugabe, maar het leest als een stappenplan dat het Mubuturegime nauwgezet uitgevoerd heeft: van de groteske Zaïrisatie (regel 1: ‘destroy the engine of productivity’ en regel 6: ‘scare off foreigners’) tot de ongezien brutale aanpak van tegenstanders, culminerend in de publieke ophanging van vier hooggeplaatsten, onder wie een oud-premier (regel 3: ‘crush dissent’), van de personencultus en communicatiewaanzin (regel 2: ‘bury the truth’) tot de uiteindelijk vernauwing van het regime of wat daarvan overschoot langs etnische grenzen (regel 5: ‘teach hate’).

Tegen de jaren ’90 hingen zowel het regime, enkel nog bijeengehouden voor en door de zielige, vervreemde man die Thierry Michel zo knap in beeld gebracht heeft, als de positieve oppositiekrachten in de touwen.

Zijn we sindsdien veel opgeschoten met het uitbouwen van de nodige checks and balances? Hebben de Congolezen en heeft de internationale gemeenschap er iets uit geleerd? Van Reybrouck tekent een evenwichtig en weinig fraai beeld van het hedendaagse regime, waarin het in sommige kringen bon ton is te beweren dat “Mandela toch veel te westers was als president; Mugabe en Mobutu, dat zijn echte Afrikaanse leiders”.

Ik deel zijn dubbele gevoel over de verkiezingen - “de gretigheid waarmee werd gestemd en geteld, toonde aan dat het meer dan een fantasietje van de internationale gemeenschap was. Maar ze waren zinvoller vóór en tot aan de stembusgang dan erna” - maar niet zijn wat denigrerende oordeel over de pogingen van de VS, Europa en internationale instellingen om begin van beter bestuur en democratisering op te leggen.

Ik ben het er niet mee eens dat de internationale gemeenschap, door Congo verkiezingen aan te praten, “vooral zichzelf monddood gemaakt heeft”. Niet alleen blijf ik ervan overtuigd dat alle alternatieven onmogelijk of nog slechter waren geweest, maar vooral: ik geloof niet dat de internationale gemeenschap monddood ís. Meer nog, het is net dat gevoel van relatieve machteloosheid - tegenover de Sovjet-Unie, tegenover China... - dat door de geschiedenis heen telkens weer geleid heeft tot het cynisme - of het nu Amerikaans, Belgisch of Frans was - waar Congo altijd weer het slachtoffer van geworden is.

De resultaten zijn allerminst schitterend - de geschiedenis, oud en nieuw, leert ook dat je nooit een systeem van buitenuit kunt opleggen, zelfs al heb je de politieke, militaire economische macht onmiskenbaar in handen - maar Congo en de Congolezen een beetje kennende, heb ik nog steeds niet de indruk dat ze ‘ons’ verhaal over democratie, beter bestuur en mensenrechten niet horen of niet willen horen.

En uit Van Reybroucks vaak pakkende verhalen van moedige, mondige Congolezen leer ik evenmin dat dat zijn eigen indruk is. Het geld mag uit China komen, de macht uit Kinshasa, maar de levenskracht komt van binnenin.

Dat is meteen de grootste verdienste van Congo. Een geschiedenis: dat het meer dan elk ander mij bekend geschiedenisboek hén aan het woord laat. Hoe fascinerend de ontdekkingsreizigers en hoe mooi de herinneringen van degenen die hun jeugd of hun wilde jaren in Congo doorbrachten ook mogen zijn, in Van Reybroucks Congo staan Congolezen centraal.

Er spreekt vooral een enthousiaste verwondering en bewondering uit voor een bevolking die, al heeft ze zoveel in haar verleden en in het heden dat ze maar al te graag zou willen wegkrabben, er wonderwel in slaagt het leven aan de gang te houden.

Als een houten fiets door de modder.