Direct naar artikelinhoud

MARNIX PEETERS

Auteur en freelancejournalist Marnix Peeters (°1965) schrijft vanop zijn berg in de Oostkantons. Zijn nieuwe roman Kijk niet zo, konijntje ligt nu in de boekhandel.

Wij waren laatst op een zondag nog eens in Antwerpen, waar wij van het zomerweer profiteerden om een fietstocht te maken. Zo kwamen wij in een gezellig Berchems park terecht waar op een podium een groep liedjes van Claude François speelde. Niet de hits!, riep de zanger, maar het betere werk!, waarbij hij klonk alsof hij vond dat het ene het andere uitsloot.

In het park was het een plezierige drukte. Gezeten aan houten tafels aten ouders er hun meegebrachte linzensalades op, met elkaar discussiërend over schoolkeuzes, leerproblemen en Ringland, nu en dan "Sjoerdje! Opletten voor de fietsers!" of "Paarl, niet te driftig met dat springtouw!" roepend naar hun zoontje of dochtertje, elkaar vervolgens verblijdend met een anekdote die hun te binnen schoot over de meeloopdag van vorig jaar.

Wij zaten het een tijdlang, een rabarberlimonade en een Duvel drinkend, geamuseerd te bezien.

Dat kan toch niet, zei mijn vrouw, dat wij hier in een halfuur tijd nog niet één mens met een kleurtje gezien hebben. Dan is er toch iets verschrikkelijk fout gelopen.

Ik had er niet op gelet.

Daar is er eentje, zei ik na enkele minuten, wijzend naar een dame met een hoofddoek die een kinderwagen voortduwde, maar zij leek te gehaast om bij het feest te horen.

Ik zei met opzet 'mensen met een kleurtje', zei mijn vrouw, omdat 'allochtoon' en 'autochtoon' best wel lelijk klinkt, en scheidend, maar wat heb je aan woordkeuzes als er in zo'n park duizend witte, tweeverdienende ouderparen in hun Urban Outfitters-kleren tegen hun Pavel en hun Pieternel zitten te zeggen dat ze niet alleen het brood moeten opeten, en er geen enkele Marokkaan denkt: ik ga ook maar eens naar Pascal Deweze kijken die Claude François nadoet. Er wonen er duizenden, vlakbij.

Allicht hebben ze niets met Claude François, zei ik, zeker niet met het betere werk.

Het betekent dat er geen vriendschappen tussen die twee groepen bestaan, zei mijn vrouw, dat er op zondagochtend in het stadstuintje, zoals in die cartoons van Zak, niemand boven de haag uit piert en zegt: wij gaan naar de Brilschans vanmiddag, ga je mee? Of het gebeurt wél, en dan wordt er nog steeds geantwoord: nee, zoiets interesseert ons niet. Niemand moet niks, maar dit is toch ontzettend treurig, in een tijd als deze?

Misschien ligt het echt aan de muziekkeuze, zei ik, een beetje balorig. Misschien zou het anders zijn met de Goombay Dance Band.

Die ken ik niet, zei mijn vrouw kribbig, waarna ik uitlegde dat dat een Duitse hitgroep was uit de jaren 80, met een blanke zanger met een blonde krullenbol en twee mooie Caraïbische zangeressen - een toonbeeld van diversiteit. Hun muziek was wel vreselijke drab, zei ik. Het moest zwoel klinken, maar Duitsers klinken nooit écht zwoel. Er blijft steeds wat van hun eeuwige Unnachgiebigkeit doorheen klinken.

Misschien zijn wij echt allemaal veel te verschillend, zei mijn vrouw, ietwat moedeloos, waarna wij nog een tijdje stil bleven zitten luisteren naar iets wat op een Franse rasperformer leek.