Direct naar artikelinhoud

Sprookjesboek als decor in de Munt

De centrale uitspraak van Massenets Cendrillon komt wanneer Assepoester, ten prooi aan depressie, zingt 'Ah! Comme on aime ce que l'on quitte!'. Met een ongehoorde luciditeit vat dat zinnetje zowel de condition humaine als het fin de siècle samen.

Dat zou pas een uitgangspunt geweest zijn voor een enscenering van deze opera. Maar zo werkt het niet bij een eindejaarsproductie in de Munt. Dat is het soort voorstellingen waarbij (op het toneel) het decoratieve en (in de zaal) het vestimentaire plots belangrijk wordt. Zelden onder het publiek zo veel glitter en bont en rare uitsnijdingen gezien, zelfs een heer met een knalrode pantalon en de intendant van het huis in een outfit du côté de chez Swann.

Op het toneel mag de ware kunst ook even vergeten worden. Regisseur Laurent Pelly koos in plaats daarvan voor één op één. Een sprookje? Dan maken we het sprookjesboek tot decor. Boze stiefmoeders en dito zussen? Die worden in potsierlijke pakjes gestoken en zijn heel belachelijk. Het sentiment dat uit de rol van Assepoester en in nog grotere mate uit die van haar vader Pandolfe spreekt, is van het soort dat de burger graag op Kerstmis toelaat in zijn hart. Misschien heeft de roodgebroekte heer wel een traan weggepinkt. Verder: een hofhouding als uit een kaartspel. Huppelende dienaren en een echt glazen muiltje: het kindertheater heeft het vijftig jaar geleden al allemaal voorgedaan. Nog een déjà-vu: de wonderbare vermenigvuldiging van Assepoester in de 'geesten'. Iets origineler: de heide uit het derde bedrijf als bos van schoorstenen, het lijkt wel Fiddler on the Roof of La Bohème. Maar dat was de al even decoratieve eindejaarsvoorstelling van vorig jaar.

Cendrillon is dus niet meteen een dramaturgische hoogvlieger en evenmin Pelly's geestigste product. Maar zoals dat in de Munt gaat, is het wel goed gemaakt. Er is hard gewerkt op de danspasjes, de meeste zangers beheersen hun gebaren - ook al zijn die dan potsierlijk - en vooral: het orkest speelt onder Alain Antinoglu de partituur met de waarachtigheid die je op het toneel mist.

Die partituur is interessanter dan ze op het eerste gezicht lijkt. Uiteraard is de buitenste schil ervan sentimentaliteit. Maar daaronder gaat, voor wie goed luistert, niet alleen waar gevoel schuil, maar soms zelfs moderniteit. En dan wel op plaatsen waar je ze nauwelijks vermoedt, bijvoorbeeld in de harmonieën die de Prince Charmant, de Schone Prins begeleiden. Sophie Marilley verdedigt die rol met verve, al is de stem iets slanker dan de 'soprano falcon' waarvoor ze is geschreven (op sommige avonden wordt de rol gezongen door een tenor, Frédéric Antoun).

Melancholische klanken

Twee andere hoofdrollen worden uitstekend gediend door landgenoten: Anne-Catherine Gillet is een aandoenlijke Assepoester, met zuivere stemvoering en een licht melancholische klank in het lagere register. Lionel Lhote is de juiste incarnatie van de sentimentele pantoffelheld Pandolfo, Eglise Gutiérrez werkt zich verdienstelijk maar wat statisch door de coloraturen van de fee en Nora Gubisch doet als Madame de la Haltière met veel professionaliteit wat van haar verwacht wordt: een karikatuur zijn. Bij de zusjes (nog twee Belgen: Ilse Eerens en Angélique Noldus) is dat eveneens het geval.

Besluit: goed dat er zo veel talent wordt geïnvesteerd in een bijzondere opera, maar spijtig dat er zo naar de belegen smaak van een bepaald burgerlijk publiek wordt toegewerkt.