Direct naar artikelinhoud

'Plan tegen radicalisering komt tien jaar te laat'

Een algemeen plan van de overheid om radicalisering bij jongeren tegen te gaan heeft geen kans op slagen, zegt professor internationale betrekkingen Rik Coolsaet (UGent). 'Enkel een individuele aanpak helpt. Bovendien is het tien jaar te laat.'

Minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet (cdH) en de 'Taskforce Syrië', die bestaat uit leden van alle inlichtingendiensten, hebben gisteren voor het eerst vergaderd over de 'tientallen' Belgische jongeren die naar Syrië trekken om er te vechten. Alleen: de overheid lijkt niet echt een antwoord te vinden op het probleem. Veel meer dan een centraal meldpunt, syrie@ibz.fgov.be, voor betrokken familieleden, meer coördinatie tussen de diensten en een opleiding voor lokale agenten om radicalisering sneller te herkennen, kwam er nog niet uit de bus. Er zullen referentiepersonen op lokaal niveau worden aangesteld om beter informatie te verzamelen en er komt een 'preventieprogramma tegen gewelddadige radicalisering'. Maar hoe dat plan concreet moet vermijden dat nog meer jongeren naar Syrië trekken kon Milquet niet zeggen.

Bovendien, zegt professor Rik Coolsaet, komt de overheid zowat tien jaar te laat. "In de jaren negentig was ons land koploper in de strijd tegen radicalisering. Dat we nu achterop beginnen te hinken komt doordat we te weinig geïnvesteerd hebben. Daardoor is er nu nog verwarring over het begrip 'radicalisering' en wat we precies moeten bestrijden. De imams spelen, op enkele uitzonderingen na, geen rol meer, jongeren doen aan zelfradicalisering."

Geweld laten afzweren

Coolsaet erkent dat je zo'n zelfradicalisering heel moeilijk kan tegengaan. Maar een algemeen plan, waarbij politie en andere externen worden ingeschakeld, heeft volgens hem al helemaal weinig of geen kans op slagen. "Agenten radicalisering helpen herkennen is belangrijk voor de vergaring van zoveel mogelijk informatie, maar zal niet vermijden dat die jongeren naar ginder trekken. De enige manier is een individuele aanpak, waarbij je de jongere volledig weghaalt uit de omgeving die meegaat in die radicalisering. Als je dat multidisciplinair aanpakt, samen met vrienden, familie, stadsdiensten, heeft dat kans op slagen. Die jongeren hebben iemand nodig die zij vertrouwen, die hen laat inzien dat ze in Syrië vooral als kanonnenvlees worden ingezet. Maar helaas: zelfs dan ben je niet verzekerd van succes."

Het heeft ook geen zin om de jongeren te proberen overtuigen om hun radicale opvattingen naast zich neer te leggen. Coolsaet: "Wat je wél kan proberen is ervoor zorgen dat ze alle plannen tot geweld afzweren." Volgens Coolsaet gaat het op termijn om "potentieel enkele honderden jongeren". Jongeren die zeker niet altijd gebrainwasht worden, maar vaak ook uit zichzelf radicaliseren. "Dat vertrekt meestal uit een gevoel van onrecht. Ze willen zich in dienst stellen van hogere idealen. En Syrië is makkelijk te bereiken. Het gaat hier niet om geharde jihadi-strijders. En ja, daar zitten zeker ook jongeren tussen die een goede opleiding kregen en werk hebben. Bij sommigen kun je die radicalisering niet via preventie voorkomen."

Oorlogstrauma

Intussen waarschuwen veiligheidsdiensten en burgemeesters ook voor risico's als die jongeren eenmaal uit Syrië terugkeren. "Sommigen leren daar met oorlogswapens omgaan, krijgen een opleiding, lopen daar mogelijk een trauma op. Dat is een reëel veiligheidsrisico", zegt de woordvoerder van de Antwerpse burgemeester Bart De Wever (N-VA). "Of ze zetten anderen aan om ook naar Syrië te gaan." Hans Bonte (sp.a), burgemeester van Vilvoorde: "Als ze daar met geweld geconfronteerd worden, heb je het risico dat ze voor een stuk gesocialiseerd worden in geweld. Het kan ook niet dat je even op reis gaat om daar een paar granaten te gooien en dan gewoon terug kan keren alsof er niets gebeurd is."

Over hoe men moet omgaan met jongeren die terugkeren, kon het kabinet van Milquet evenmin weinig kwijt. "Dat wordt woensdag besproken op een vergadering."