Direct naar artikelinhoud

De grote gelatenheid

idden jaren negentig hoorde ik de Britse historicus Eric Hobsbawm spreken over de wereld na de Koude Oorlog. Hij was ervan overtuigd: met de ineenstorting van de Sovjet-Unie zou het kapitalisme in alle opzichten grenzeloos worden. Zonder de angst voor het communisme was elke zelfbeheersing weggevallen in de westerse wereld. En, zo voegde hij toe, binnen twintig jaar zal de wereldwijde markt over de kop slaan.

Ik geloofde er niets van, maar de zelfverklaarde marxist Hobsbawm heeft heel erg gelijk gekregen. Of zijn verklaring klopt weet ik nog steeds niet zeker, maar zijn voorspelling is uitgekomen. Inderdaad, twintig jaar na de val van de Muur besteedt de Financial Times een hele serie aan 'Capitalism in Crisis' en worden in de ijle lucht van Davos sombere woorden gesproken.

Maar anders dan de historicus verwachtte gaat die crisis vooralsnog niet gepaard met een omvangrijk protest. Zeker, er zijn her en der wat tentenkampen, waarin sommige denkers een nieuw wereldbeeld ontwaren. Verder is het eigenlijk heel stil. Terwijl de onrechtvaardige manier waarop de bankencrisis wordt opgelost niemand meer kan ontgaan, reageren de meeste mensen met berusting op het nieuws dat de pensioenen ineens 10 of 20 procent minder waard zijn.

Soms steekt protest de kop op, maar het zijn gebaren zonder overtuigingskracht. De 'nationale staking' in België vorige week maandag was een mislukking, die volgens sommige berekeningen ook nog eens 130 miljoen euro schade voor de economie opleverde. Een beetje veel voor een gebaar tegen de bezuinigingsplannen van de regering, waarvan al was aangekondigd dat ze, behoudens kleine concessies, gewoon zouden doorgaan.

En verder is het stil. Dat heeft alles te maken met een gevoel van onvermijdelijkheid. We zien na de kredietcrisis regeringen die ingrijpende bezuinigingen aankondigen omdat ze met hun rug tegen de muur staan. Alle regeerders spreken tegenwoordig als burgemeesters in oorlogstijd: hier staan we, we kunnen niet anders.

Die onmacht blijft niet zonder gevolgen. In een mooi gesprek in de Volkskrant van afgelopen zaterdag merkt de socioloog Zygmunt Bauman op: "Ik zie de geschiedenis als een pendule die heen en weer slingert tussen vrijheid en veiligheid. We kunnen niet zonder ze, maar ze zijn heel moeilijk met elkaar te verzoenen. Vrijheid zonder veiligheid is de situatie die we nu meemaken."

Wat aan de gelatenheid bijdraagt is dat alles wat naar collectiviteit riekt uit de mode is geraakt. Een teken aan de wand is dat de vakbonden overal aanhang verliezen. Het groeiende leger van zelfstandigen zonder personeel - lees: zelfstandigen zonder pensioen - laat zien dat steeds meer mensen geen zin hebben zich te voegen in grote, logge organisaties.

Die losmaking is op zichzelf een welkome ontwikkeling, maar de uitkomst is duidelijk: mensen zijn vrijer en ze zijn machtelozer. Meer dan ooit kan het leven naar eigen inzicht worden vormgegeven en tegelijk is de greep op de samenleving verminderd. Daar ligt een verklaring waarom velen zeggen: "Met mij gaat het goed en met ons gaat het slecht."

Het populisme van links en rechts zou je kunnen zien als een poging om die breuk tussen het eigen leven en het samenleven te helen. Deze bewegingen beloven bescherming en gemeenschapszin. En niets zegt me dat zulke stemmen geen meerderheid achter zich kunnen krijgen, zolang het midden weinig richting geeft. De berusting zal niet eeuwig duren.

De bekende socioloog Manuel Castells schrijft indringend over de botsing van een "kosmopolitische elite die in dagelijkse verbinding staat met de gehele wereld" en "een tribalisme van lokale gemeenschappen die zich terugtrekken in hun eigen ruimte als een laatste verweer". Termen als 'tribalisme' suggereren dat rauwere reacties op de crisis denkbaar zijn.

Het enige antwoord ligt in een eigentijds idee over maakbaarheid: de markten moeten opnieuw worden beteugeld. Dat vraagt naast zelfbewuste overheden vooral om internationale samenwerking. Het begint met een werkelijke hervorming van de financiële sector. Eigenlijk zijn de grote banken geen onderdeel meer van de markteconomie - ze kunnen immers niet failliet gaan. De nutsfunctie van zulke instellingen moet worden gewaarborgd tegen speculanten. Waarom zouden overheden wel banken kunnen redden, maar ze niet kunnen reguleren?