Direct naar artikelinhoud

DE GRAUWE & SCHOORS

Topeconomen Paul De Grauwe en Koen Schoors wisselen elkaar af en schrijven over mens, wereld en economie.

Mijn column over de toekomst van de Belgische industrie heeft heel wat reacties uitgelokt. De vele reacties laten mij toe de puntjes op de i's te plaatsen.

Voor veel bedrijfsleiders is mijn analyse kletspraat. Het zijn de hoge loonkosten. Kijk naar de loonkosten in Oost-Europa of in Azië. In China is de loonkost niet eens 20 procent van de Belgische loonkost. Hoe kunnen wij concurreren met die landen? Als we die hoge Belgische loonkosten niet kunnen drukken, zal de industrie hier verdwijnen.

Het klinkt aannemelijk. Toch is deze analyse oppervlakkig. Ze stelt niet eens de vraag van waar die hoge loonkosten komen. Hier is het antwoord. België is één van de eerste landen in de wereld die zich heeft geïndustrialiseerd. Eén van de kenmerken van de industriële ontwikkeling is dat ze wordt gedreven door productiviteitsgroei. De technologische vooruitgang zorgt ervoor dat elk jaar de productiviteit toeneemt. Er zijn dus steeds minder arbeiders nodig om een gegeven productie te realiseren. De uitstoot van jobs uit de industrie is dus onvermijdelijk, tenzij de productie aan hetzelfde ritme zou kunnen stijgen als de productiviteit. Met andere woorden: als de productiviteit in de industrie stijgt met 3 procent per jaar, zou de productie jaarlijks met 3 procent moeten toenemen om het aantal industriële jobs constant te houden. Maar zo'n groei zit er niet in. Ten eerste zien we dat naarmate de welvaart stijgt, de vraag naar goederen minder snel toeneemt dan de vraag naar diensten. Ten tweede is er de druk van de globalisering die tot een verschuiving van productie leidt naar landen met lagere loonkosten en die industriële takken overnemen die veel gebruik maken van goedkope arbeid.

Dus toch de loonkosten? Nee, de fundamentele oorzaak van de daling van de industriële tewerkstelling is niet de hoge loonkost, wel de productiviteitsgroei die hier al meer dan honderd jaar zijn werk doet. Die productiviteitsgroei zorgt ervoor dat de lonen jaar in jaar uit kunnen stijgen aan hetzelfde ritme als de productiviteitsgroei, zonder de winst van de patroons te verminderen. Na honderd jaar krijg je dat de lonen hier hoger zijn dan in landen die hun industrialiseringsproces dertig jaar geleden zijn gestart. De hoge loonkosten en de afname van de industriële tewerkstelling zijn dus het resultaat van eenzelfde onderliggend fenomeen, m.n. de productiviteitsgroei in de industrie.

De patroons zouden graag terugkeren naar een vroegere situatie van lage lonen. Daarmee zeggen ze eigenlijk dat ze de productiviteitsgroei voor zichzelf zouden willen. Maar in een marktsysteem zorgt concurrentie ervoor dat de reële lonen de productiviteit zullen weerspiegelen.

Een tweede kritiek is dat de verschuiving van tewerkstelling van de industrie naar de dienstensector gevaarlijk is omdat ze onze welvaart ondermijnt. Het is een oude kritiek. Ze gaat ervan uit dat de industrie de basis is van de welvaart en dat de dienstverlening hieruit afgeleid is. Zonder die industriële basis kan er geen economische welvaart zijn, luidt het. Dit idee vindt zijn oorsprong in de 18de eeuw. Er was toen een economische school (de Fysiocraten) die beweerde dat de bron van alle economische waarde de landbouw is. Zonder voedsel kunnen we niet leven, nietwaar? Vandaag werkt minder dan 2 procent van de actieve bevolking in de landbouw, eten we meer dan ooit en is onze economische welvaart hoger dan ooit.

Het verkeerde aan deze argumentatie is te denken dat er een hiërarchie is van economische waarden. Die is er niet. Materiële productie is economisch niet meer waardevol dan immateriële productie. Beiden zijn even belangrijk. Als ik hoor zeggen dat zonder de industrie de diensten niet kunnen bestaan, zeg ik dat zonder de diensten de industrie niet kan bestaan. Neem als voorbeeld het onderwijs. Zonder de industrie kan je geen onderwijs hebben. Waar haal je immers de middelen om dat onderwijs te financieren? Juist. Maar het omgekeerde is ook waar. Zonder onderwijs heb je geen industrie. Als mensen niet kunnen lezen, schrijven en rekenen dan heb je geen industrie en keer je terug naar het stenen tijdperk.