Direct naar artikelinhoud

Op de dool in je eigen hoofd

Anita Heimans (80) is niet gek. Ze vergeet alleen veel. Het ene moment is ze er, de Nederlandse dame van stand, glashelder, radder van tong dan ooit. Het volgende moment loopt ze verloren in haar eigen hoofd. Zoals Anita zijn er honderdduizend in ons land. Documentairemaakster Klara Van Es peilde door de ogen van Anita en haar dementerende medebewoonsters naar die levens tussen weten en vergeten. Anita beleefde deze week haar première van ‘Verdwaald in het geheugenpaleis’. Verwonderd, alsof ze alles voor het eerst zag.

e straalt iets aristocratisch uit. Al tachtig is ze, ze moet zich behelpen met een wandelstok, maar Anita Heimans trotseert nog met opgeheven hoofdde wereld. En met net dat tikje arrogantie. “Ik ben niet bescheiden, nee”, klinkt het. Nog geen tel later kijkt ze schichtig rond. Alsof ze zich plots reddeloos verloren waant in de drukke hal van het Antwerpse cinemacomplex. Ze zoekt steun bij Ginette, haar vaste begeleidster. “Wat is er met mij aan de hand? Waarom ben ik plots belangrijk?” wijst ze op de rij camera’s. Die zoemen al minutenlang op haar in, maar ze lijken haar pas nu angst in te boezemen.

Anita raakt even snel verdwaald in haar hoofd als dat ze er zichzelf weer in terugvindt. Vandaag beleeft ze haar première. Minstens elke tien minuten opnieuw. Dat ze een actrice is nu, glimlachen we bemoedigend. “Ooooh, is dat zo?”, grijpt ze met haar hand naar haar borstkas. “Ik, een actrice?” klinkt het met een geaffecteerd Noord-Hollands accent. “Hoe komt u daarbij?” En je twijfelt: spéélt ze dit nu of is dit echt? Beiden, knikt documentairemaakster Klara Van Es vertederd naar de hoofdrolspeelster in haar film.

“Anita heeft vroeger nog echt op het podium gestaan. Ze heeft nog opgetreden in Nederland en België. Amateurtheater. En ze heeft een klassieke zangopleiding genoten.” Drie jaar lang trok Van Es als vrijwilligster naar Anita’s nieuwe thuis Iduna, een speciale afdeling van het wooncentrum voor mensen met dementie De Bijster in Essen. In Iduna begint de ziekte nog maar. Patiënten leven er nog vrij zelfstandig. Een jaar lang filmde Van Es de mondige Nederlandse en haar huisgenoten.

Anita kijkt vragend op. “Wat doe ik hier eigenlijk?”Ze glimlacht allervriendelijkst, wijst priemend naar ons en zegt zo luid tegen Ginette dat iedereen het op meters afstand kan horen: “Kijk, nu staat zij daar wéér te schrijven.” Anita is zoals de film Verdwaald in het geheugenpaleis. Ze rolt voortdurend in en uit haar verleden. Nu is ze weer wie ze een leven lang was, een tel later al niet meer. De ene seconde lijkt ze verloren gelopen in haar eigen hoofd. De volgende is ze weer de kokette oudere Hollandse dame die haar radde tong allerminst is verloren.

Aan de arm van Ginette wandelt ze vanuit de hal de immense bioscoopzaal binnen. “Dag Anita”, schudt een man haar hartelijk de hand. “Of moet ik filmster zeggen?” Verschrikt kijkt ze naar ons. “Ik begrijp er niets van. Nu begint het toch een beetje eng te worden, vindt u ook niet?”

Maar dan glijden de eerste beelden over het scherm. Anita recht haar rug, heeft nu alleen nog oog voor het scherm. Nieuwsgierig naar de openingsscène, als zag ze die voor het eerst. “Hé kijk, die zijn ook van ons gesticht. Nu ja, gesticht. Eerder een tehuis. Niet voor gestoorden hé, maar voor ouderen. Ik ben niet gek, hoor, als u dat misschien dacht.”

Een zware, geaffecteerde stem klinkt door de zaal. ‘Ik heb wat je noemt alzheimer. Ik ben niet zielig. Normaal gesproken ben ik een normaal mens. Maar ik vergeet alles en dat is verdomd lastig. (..) Hoe je het krijgt? Ik weet het niet. Ik denk dat het zomaar komt aanvliegen. Het gaat in m’n harsens zitten.’ “Hé, verdomd dat ben ik. Dat zeg ik inderdaad altijd. Hársens.” En Anita schatert het uit. “Daar zit het toch ook, of niet soms?”

Scherpe tong

Met haar humor, haar onversneden scherpe tong en zeker haar aanstekelijke lach pakt Anita je moeiteloos in. Dat doen trouwens alle bewoners van de bijzondere wooneenheid voor beginnend dementerenden in Essen in de film. Schipperskind Louise, die bij haar trouwfoto aandoenlijk vertelt hoe ze maar tot de oksels van haar man reikte en daarom op een netjes achter bloemen verborgen bankje moest staan, maar bij een vergeelde foto van haar moeder, of is het haar grootmoeder, of nee, de zus van haar moeder, stellig beweert dat die stamt uit de tijd van Napoleon. Diezelfde Louise die heupwiegend dansend op carnavalsmuziek de gelukkigste vrouw op aarde lijkt. Afgesloten in haar eigen wereld.

Of de op het eerste gezicht streng ogende Alice, die kan mopperen als de beste, maar stil wordt als ze een zwart-witfoto van haar vroegere vriend bekijkt. Die bekent dat de liefde voor haar niet over was, maar dat het nu eenmaal “van twee kanten moet komen”. Alice die hapert bij het zoeken naar de naam van haar dochter Lief. Ons Lief, die haar elke week komt opzoeken. Alice ook die kibbelt met haar vriend, François, als hij “nondedoeme zijn hoorapparaat weer niet in heeft”.

En natuurlijk Anita. De mondigste van de bende, die met haar directheid hoe dan ook leven in de brouwerij brengt. Die haar stem verheft. “Kunnen jullie je kwek niet openzetten? Een beetje gezellig praten of zo?”, als de boel dreigt stil te vallen. Die het hardst de waarheid zegt ook. “Ik ben een keer te ver gereden. Met de auto. Ik wist niet meer waar ik heen moest. Ik weet in elk geval dat ik ben doorgereden terwijl ik had moeten stoppen of zo. Ik ben gewoon goed thuisgekomen. Maar dat verhaal heb ik wel verteld. Stom genoeg misschien. En vanaf dat moment zeiden ze: misschien moet jij maar eens in een gesticht. Of daar kwam het toch op neer.”

Een andere scène, verzameld rond de tafel tijdens het middageten.

“François heeft een schoon roosje opgespeld”, werpt de begeleidster François, de enige man in het gezelschap, een compliment toe. Anita buigt van de andere kant van de tafel meteen naar voor. “O ja, en waar heb je dat gejat?”, klinkt het scherp. François zwijgt. Anita dringt aan: “Çois? ... Oe-hoe? Çois, waar heb je dat bloemetje gejat?” François begint te lachen, fluistert half hees, half grinnikend: “Ze hebben dat erop geduwd.” Anita geeft niet op. “François, waar heb je dat gerausjt?” En ze begint te giechelen.

“Nou ja, Heimans, gaat het een beetje?”, klinkt het plots naast ons berispend tegen het scherm. Ook als kijker levert Anita haarscherp commentaar. Op de anderen, en nog het meest op zichzelf. Maar haar ogen glinsteren.

François doet er weer het zwijgen toe. “Nee, nou verstaat ie ’t natuurlijk allemaal niet”, schampert Anita. De andere bewoners beginnen te gniffelen. “Van welk maske hebt ge dat gekregen? Welk vriendinneke?”, probeert een andere vrouw. Anita: “O ja, zo kan je het ook vragen.” Weer stilte. Anita kijkt rond. “Nou, we krijgen het er niet uit, jongens.” Alice grijpt in, knikt François lief toe. “Ge hebt gelijk, schat, zeg het niet.” Iedereen begint te gieren. En François speelt mee: “Op zich lijkt dat het beste.” Algemene hilariteit.

Anita’s lach weerklinkt luid in de bioscoopzaal. “Oh, God, ik heb in lang niet zoveel plezier gehad.” Perfecte timing, ontlading in de zaal. Her en der klinkt er nu nog gelach. Het mag.

Jezusmina

Ja, ze lachen veel in woonhuis Iduna in Essen en vaak nog het hardst om zichzelf. Is dit waar iedereen zo bang voor is? Is dit de aftakeling waar we liever de ogen voor sluiten? Die we liefst van al wegstoppen achter gesloten muren? Als op het scherm ‘My sarie marais’ wordt ingezet, zingt Anita meteen vol overgave mee. En ook ‘Ik zie zo geire mijn duivenkot’. Ze is een van de weinigen in de zaal. Ook dat is ook dementie: het kind weer loslaten dat tijdens al die jaren volwassenheid te ver zat opgeborgen.

Maar het is ook ongeremd commentaar leveren. Elkaar sparen is er niet bij in Iduna. Weg de netjes aangeleerde sociale controle. Ze wonen er met zijn achten bij elkaar. Acht karakters die zich niet zomaar laten intomen. Die genadeloos hun ergernissen spuien. Zoals wanneer ze samen een kopje koffie drinken en Marieke het papiertje van een koekje onder haar kopje legt.

“Doe dat papiertje weg.”

“Ja, je moet het er gewoon naast leggen. Dat is de beste manier.”

Marieke wriemelt zenuwachtig aan het papiertje.

“Is dat nu zo moeilijk?”

“Ja, nu moet ze het er weer op zetten.”

“Nu hangt het nog scheef.”

De enige die zwijgt, is Marieke.

“Jezusmina. Leg het gewoon naast je kopje. Zoals iedereen doet.”

“Dat ze het daar in de emmer doet.”

“Ja, maar dan krijgt ze geen koffie meer, hé.”

Marieke wordt alleen maar nerveuzer.

“Kan ze het niet gewoon doen? Waarom het op het kopje moet liggen, weet ik niet. Dat is alleen maar moeilijk voor wie het afruimt.”

“Och, ze moet altijd averechts doen, dat weet je toch.”

De blik in de spiegel ontgaat Anita niet. “Jongens jongens, wat ben ik soms chagrijnig. Jezusmina.” Of ze altijd het hoogste woord voert? “De chef van de bende was ik niet. Maar ik heb er wel bij gezeten. Nou ja, ik speelde wel eens de chef. En af en toe was dat ook nodig.” Voor een enig kind als Anita is het vaak wennen. Nu woont ze met acht. “Nu leef ik in een kolonne.” Ze wonen nog zo zelfstandig mogelijk. Daar horen klusjes bij. “Maar dat huishoudelijke gedoe, daar bemoei ik me niet mee. Niets voor mij.Ik heb wel wat anders te doen.” Puzzelen, haar geheugen nog wat trainen.

Ze buigt zich naar ons toe. “Die film. Het is allemaal echt uit het leven gegrepen, moet u weten.”

De beste fase

Anita is bij momenten nog bijzonder scherp van geest. Maar ze beseft ook dat dit de eerste fase is. De beste fase. Ze balanceren allemaal tussen weten en vergeten. Soms kunnen ze de moeizaam opgezochte herinnering nog net op tijd weer opvissen, maar steeds vaker ontglipt hen die als grijpende vingers die net niet ver genoeg reiken. Soms worden ze daar mee geconfronteerd.

“Louise, weet je welke dag van de week het vandaag is?”, vraagt een begeleidster in de film.

“Ja maar, dat is een moeilijke”, zet Anita zich schrap, denkt mee, moppert.

Het beeld verspringt naar Alice. “Weet jij welk jaar we nu zijn?”

Alice legt haar hoofd in de handen. Staart uitdrukkingsloos voor zich uit. Ze ademt langzaam in. “Het jaar.” Stilte. Dan roept ze plots: “Anita, weet gij het jaar?”

“Ja, dat weet ik!” roept Anita prompt terug naar het scherm. Ze prevelt iets. Denkt, zoekt, maar het antwoord blijft uit.

Er is geen ontkomen aan. Iedereen moet de geheugentests doen. Ook Anita.

“Ik ga nu drie dingen zeggen die je moet onthouden. Boek. Plant. Molen.” Anita drukt zenuwachtig haar vingertoppen tegen elkaar. Even later komt de begeleidster erop terug. “Boek? Heb ik dat gezegd?” Anita blikt een tikje hautain terug. “Boek? Ik dacht het niet nee. Boek komt me niet bekend voor.” “Dan probeer ik nog een ander woord. Plant?” “Nee.” Anita schudt haar hoofd. “Plant moest je niet onthouden?” Anita schudt haar hoofd. “Nee.” “Molen?” “Ja, dat dacht ik wel. Molen komt me bekend voor. Of is ‘t niet zo?”

Anita schudt haar hoofd. “Nou, daar zie ik mezelf mooi voor schut staan. Erg vind ik dat niet. Nee, ik kan ermee lachen. Ik vergeet ook dingen. Maar dat is niet erg. Misschien wel als het te ernstig zou worden. Maar ik moet me er niet zo dik over maken. Ik zit ook nog niet in het tehuis.” Ze grijnst. “Ik loop nog los.”

Je kunt een speld horen vallen in de zaal als Louise haar spullen moet pakken. Ze glijdt steeds dieper weg. Korte flitsen van besef en begrip worden steeds vaker verdwalen. Ze moet naar de gesloten afdeling, die de bewoners zelf ook De Bijster noemen. Weg van de relatieve vrijheid van Iduna. Naar het grotere vergeten.

“Naar De Bijster gestuurd worden is een soort degradatie. Dan kun je het hier niet meer aan.”

Je ziet het in kleine dingen. Louise die steeds onwenniger de woonkamer binnenschuifelt. Louise die last van verlatingsangst krijgt. Louise die haar mes weer aflikt. Langs de scherpe kant. Louise die haar boterham afknabbelt tot aan de korstjes. Louise die niet haar kopje neemt, maar drinkt uit de kan.

“Nou, dat wordt knoeien”, kijkt Anita nauwlettend toe. Maar nee, Louise morst niets.

Louise die weer een kind wordt dat alles lijkt te hebben afgeleerd.

Of Anita die beelden niet moeilijk vindt? “De ene evolueert anders dan de andere. Haar (Louises, NC) ondergrond was ook slechter dan de mijne. Ze weet van veel ook niet veel. Ze heeft weinig opleiding gekregen.”

En dan is het zover. Louise schuifelt voorbij. Richting de Bijster. Marieke kijkt haar met grote bange ogen na. “Het zou voor mij niet zijn”, fluistert ze. “Ik zou pilletjes pakken om dood te gaan.” Anita blijft iets nuchterder. “Ik zit er ook niet op te wachten, maar als het moet dan moet het.” Ze sust Marieke. “Ik geloof niet dat we daar zo bang voor moeten zijn.”

Waarom zou je haar na een film als deze niet willen geloven?