Direct naar artikelinhoud

Jean Paul Van Bendegem: Portret van de academicus als Indiana Jones

e oproep van 150 academici, ondertussen is de kaap van 2.000 al gehaald, om na te denken over de huidige wetenschappelijke cultuur komt, wat mij betreft, niets te vroeg (DM 21/8). En, laat er geen twijfel over bestaan, ik heb de petitie ook getekend. Zoals het hoort, is het gros van de ondertekenaars (academisch) jong, wat goed is, maar ouderen ontbreken (gelukkig) niet. Ik beschouw mezelf als zo'n oudere - dit jaar 60 geworden en al meer dan 30 jaar actief in de universitaire wereld - en wat ouderen graag doen is getuigenis afleggen.

Als ik mijn carrière over de jaren heen zou moeten samenvatten in één beeld dan is het dit: ik zie mijzelf als Indiana Jones over een hangbrug lopen, zo ééntje met koorden om je aan vast te houden en plankjes hout om over te lopen, aan een serieus tempo en dat is nodig, want achter mij zie ik één voor één de plankjes verdwijnen. Mijn academische tijd zit er ver op, dus ik mag stellen dat ik de overzijde heb bereikt.

Nu in gewone woorden: ik heb de toestand na mij systematisch moeilijker zien worden. Was het aan het einde van de jaren '70 nog redelijk eenvoudig om een onderzoeksbeurs te bekomen om een doctoraat voor te bereiden, dan zitten we vandaag - en ik neem het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen als referentie - aan slaagkansen tussen 20 en 24 procent. (Het is zelfs al lager geweest dan 20 procent.)

Waren de kansen om vervolgbeurzen binnen te halen redelijk in de jaren '80 dan gelden vandaag analoge slaagpercentages tot 25 procent. Waren er nog redelijk wat posities te begeven als prof, dan zie ik vandaag voor somtijds aanstellingen van 10 of 15 procent dertig of veertig (uitstekende!) kandidaten zich aanmelden. Om eerlijk te zijn, ik heb al tegen beginnende onderzoekers gezegd dat ik niet zeker weet of ik in de huidige omstandigheden opnieuw zou willen beginnen. Maar er is meer.

Vandaag wordt iemand die als prof is aangesteld periodiek geëvalueerd op drie vlakken: onderzoek, onderwijs en dienstverlening (zowel binnen als buiten de universiteit). Onderzoek wordt vooral outputgericht gemeten: aantal publicaties op de "juiste" plaatsen en aantal afgeronde doctoraten zijn de hoofdparameters. Onderwijs wordt hoofdzakelijk geëvalueerd aan de hand van studentenbeoordelingen en dienstverlening is een opsomming van de dingen die je doet (voorzitter van een commissie, lezingen voor breed publiek, opiniestukken in de krant).

In principe zijn de drie aspecten gelijkwaardig, in de praktijk komen ze in de volgorde zoals hierboven aangegeven. Onderzoek staat voorop. Nu ben ik als student filosofie gevormd geweest door, onder andere, mensen als Leo Apostel, Jaap Kruithof, Etienne Vermeersch. Allen hebben zij hun carrière lang de gedachte verdedigd dat een academic(us/a) ook een verplichting heeft tegenover de maatschappij.

Ik koester nog steeds deze opvatting, wat betekent dat ik altijd heb geprobeerd om het evenwicht te bewaren tussen de drie gebieden. Bij momenten een niet geringe klus om te klaren, maar tot voor kort leek het te lukken. Hoewel ik durf beweren dat mijn onderzoeksdossier mag bekeken worden (check de website van de VUB om zelf een oordeel te vormen) is het niet van het topniveau dat vandaag wordt gevraagd, zo niet geëist. Dat is ook normaal, want ik heb niet mijn volle tijd aan academisch onderzoek besteed, ik zocht naar het evenwicht tussen de drie.

Atypisch dossier

Recent heb ik mogen meemaken dat in een beoordelingspanel mijn publicatiedossier werd beschouwd als "atypisch", gegeven de huidige standaarden. Ik heb dan ook geoordeeld dat ik niet meer ten volle kan meespelen en dus ga ik vanaf het komende academiejaar halftijds werken, opdat het vrijgekomen mandaat kan gebruikt worden voor jongere krachten die ik alle sterkte toewens want ze zullen het nodig hebben.

Een hangbrug herstellen is geen simpele klus.