Direct naar artikelinhoud

De joodse tegoeden moeten democratisch beheerd worden

'De overheid moet waken over de toepassing van algemeen geldende regels inzake pluralisme, representativiteit en verantwoordelijkheid'

De uitzinnige hardnekkigheid waarmee de nazi's de joden van de aardbodem wilden doen verdwijnen, heeft ze niet belet om oog te blijven hebben voor het platvloerse materiële aspect van die uitroeiingspoging. Aldus werden miljoenen mensen beroofd van al wat ze bezaten. In België bijvoorbeeld leek het alsof tussen 1940 en 1944 de bezittingen van duizenden gezinnen zomaar spoorloos verdampt waren.

De waarheid bleek natuurlijk anders. Een belangrijk deel van het familiebezit van de slachtoffers van de judeocide bleef gedurende meer dan vijftig jaar ondergebracht in kluizen en op rekeningen van banken en verzekeringsmaatschappijen, maar ook op die van de staat. Na een nauwgezet onderzoek door een commissie van historici en hoge ambtenaren, kunnen degenen die uit de uitroeiingskampen zijn kunnen ontsnappen, of eventueel hun kinderen en kleinkinderen, hun bezit nu eindelijk terugkrijgen.

Jammer genoeg blijkt het onmogelijk om een belangrijk deel van wat van deze bezittingen weer boven water is gekomen aan de rechtmatige eigenaars terug te bezorgen. Van de rechthebbenden is immers geen enkel spoor meer terug te vinden.

Volgens de Belgische wet (20 december 2001) moet dat geld overgemaakt worden aan "een Instelling van openbaar nut waarvan de doeleinden van sociale, culturele en religieuze aard tegemoetkomen aan de noden van de joodse gemeenschap van België". De vraag wat voor een soort instelling van openbaar nut dit zal zijn en waar ze zich mee bezig zal houden reikt verder dan het probleem van de restitutie aan de individuele slachtoffers of hun nakomelingen.

Het is een vraag die eerst en vooral de Belgische joodse gemeenschap aangaat. Die Belgisch joodse gemeenschap zou door middel van zo'n stichting in de gelegenheid kunnen gesteld worden om op te komen voor een open en pluralistische joodse cultuur. Ze zou aldus kansen kunnen bieden aan de talrijke creatieve vermogens die in haar schoot bestaan.

Het zou haar in staat stellen om de rijkdom van haar geschiedenis kenbaar te maken, én het leed dat daarmee gepaard is gegaan. Ze zou gestalte kunnen geven aan haar heropbouw en haar toekomst.

Zo zou een dergelijke instelling van openbaar nut bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van de multiculturele aspecten van de Belgische samenleving door de joodse talen en culturen uit de diaspora uit te dragen, door de studie van het judaïsme te bevorderen, door de vorming te steunen van een joods patrimonium zoals musea, door zich in te zetten voor sociale diensten. Maar een allerbelangrijkste taak blijft het in stand houden van de nagedachtenis van de judeocide, en dat zowel op politiek als op pedagogisch vlak, naast daadwerkelijk verzet tegen racisme en onverdraagzaamheid.

Hoe een dergelijke stichting er zou moeten uitzien en welke doelen ze hoort na te streven, zijn echter zaken die ook de samenleving in haar geheel aangaan. Inderdaad, voor de eerste keer erkent de wetgever een cultuurgemeenschap, een gemeenschap met een specifieke lotsverbondenheid die gebaseerd is op een taal noch op een cultus. Dat stelt ons politiek systeem voor vragen. Hoe definieer je zulke gemeenschap? Wie is er lid van? Hoe uiten die leden zich? Wie of wat vertegenwoordigt die gemeenschap? Volgens welke modaliteiten, compatibel met onze democratische cultuur, kun je een wettige vertegenwoordiging van een dergelijke gemeenschap organiseren? Welke vorm krijgt zo'n vertegenwoordiging? Wie maakt er deel van uit? Wie zeker niet? Wie neemt de beslissingen en volgens welke principes? Welk is de rol die de overheid zich zelf toebedeelt bij de oprichting van zulke stichting? Hoe zal zij de autonomie van die gemeenschap kunnen verzoenen met het respect voor de basisprincipes van ons democratisch systeem, zoals bijvoorbeeld het pluralisme en de vrijwaring van de rechten van minderheden, de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces, de mogelijkheid om regelmatig in het openbaar te debatteren over de balans en de perspectieven van een instelling die een gemeenschap beweert te vertegenwoordigen?

We leven in een België dat multicultureel is geworden. Meer en meer groeit de eis om de minderheden en de culturele gemeenschappen te erkennen, of het nu gaat om de joodse gemeenschap, die van de zigeuners, de Italianen, de Spanjaarden, de Portugezen, de Berbers, de Arabieren of de Turken. Er is dus veel aan gelegen aan de keuzes die de regering zal maken om het groen licht te geven aan een stichting die verantwoordelijk zal zijn voor het beheer van een collectieve erfenis en die als taak zal hebben de aanzet te geven tot projecten die sporen met de doelstellingen zoals die in de wet zijn opgenomen.

Het betreft hier dus wel degelijk een belangrijke kwestie. Het gaat hier immers niet alleen om de nagedachtenis van de overledenen van wie het patrimonium zal worden toegekend aan hun gemeenschap. Betrokkenen zijn inderdaad ook alle burgers, voor zover ze er belang bij hebben dat minderheden zich optimaal kunnen doen horen.

Op dit ogenblik maakt de regering zich klaar om haar goedkeuring te hechten aan de statuten van deze stichting en aan de raad van beheer ervan. Maar de samenstelling van die raad van beheer werd in alle discretie gesuggereerd door bepaalde leiders van joodse instellingen zonder dat er ook maar een schijn van debat is gevoerd over de tekst van de statuten, die al evenmin openbaar gemaakt is geworden, noch over de vertegenwoordiging van de verschillende levensbeschouwelijke en/of ideologische schakeringen (religieus of leek, links of rechts gericht, zionistisch of niet) die binnen de Belgische joodse gemeenschap bestaan.

Welnu, het lijkt ons een elementaire vereiste dat die stichting georganiseerd en gecontroleerd wordt door een democratisch samengestelde algemene vergadering. Voorts moet elke in België levende persoon die zich betrokken voelt bij de gang van zaken binnen de joodse gemeenschap, aan die algemene vergadering kunnen deelnemen.

Vanzelfsprekend erkennen wij dat gemeenschappen in staat zijn zichzelf te organiseren. Dat neemt echter niet weg dat het de taak van de overheid blijft om erover te waken dat de algemeen geldende regels inzake pluralisme, representativiteit en verantwoordelijkheid, effectief gerespecteerd worden.

Dat alles brengt ons ertoe om bij de regering aan te dringen op een ruime raadpleging van de joodse gemeenschap opdat dit project van stichting zowel zou beantwoorden aan de bekommernis van de verschillende onderdelen van de gemeenschap als aan de basisvoorwaarden inzake democratie en doorzichtigheid.

Maxime Steinberg, historicus; Eric Picard, directeur van Diaspora Informatie Agentschap; Joseph Latrowski, oud-gedetineerde concentratiekamp Dannes-Camier; William Racimora, beheerder van de vzw Het verborgen kind - L'Enfant caché; Koen Dille, kleinzoon van Auschwitz-gedeporteerden.