Direct naar artikelinhoud

Vaarwel, beperkende filmrol

Films waarin geëxperimenteerd wordt met ononderbroken opnamen en met de eenheid van tijd zijn even oud als het medium zelf. Luc Joris

Een van de bekendste vroege voorbeelden van zo een radicaal vormexperiment is Rope (1948) van Alfred Hitchcock. Heel die thriller over twee New Yorkse dandy's die de perfect moord willen plegen, is gedraaid in lange shots van tien minuten, toen de lengte van een filmspoel.

Of neem de openingsscène Touch of Evil (1953) van Orson Welles. Die barokke film noir opent in een Amerikaanse grensstad met een continue kraanshot, een dat begint met een close-up van een tijdbom onder een wagen om meer dan drie minuten later in Mexico te eindigen met de ontploffing van die wagen. Het gold toen als het langste tracking shot uit de filmgeschiedenis.

Michelangelo Antonioni deed nog beter in The Passenger (1975), een existentiële thrillerdrama met Jack Nicholson dat beroemd is omwille van een enigmatisch shot van zeven minuten waarbij de camera dwars doorheen een betralied hotelraam glijdt. Ook de openingssequentie van Robert Altmans Hollywood-satire The Player (1992) bestaat uit een virtuoze opname van om en bij acht minuten.

En als je het over ononderbroken shots hebt, moet je ook de films van Andrei Tarkovsky en Béla Tarr citeren, meesters van de extreem lange take: net als Proust in de literatuur willen ze je de tijd zintuiglijk laten voelen. Maar er is een wereld van verschil tussen een continue shot van zeven minuten en een van meer dan twee uur - het recente Birdman rekenen we er niet bij omdat regisseur Alejandro Gonzalez Inarritu de illusie wekt dat zijn film in een take gedraaid is, net als F.W. Murnau dat in 1924 deed in Der letzte Mann.