Direct naar artikelinhoud

Na de euforie de harde realiteit

Paul De Grauwe is professor aan de London School of Economics. Zijn column verschijnt wekelijks.

Het klimaatakkoord van Parijs is een mijlpaal in de diplomatieke geschiedenis. 195 landen die grote verschillen vertonen in welvaart en in nationale belangen zijn erin geslaagd een gemeenschappelijk doel na te streven: de opwarming van de aarde beperken tot ten hoogste 2 graden Celsius (en liefst 1,5 graad door een geleidelijke afname van fossiele brandstoffen. Wat velen een jaar geleden voor onmogelijk hielden, is werkelijkheid geworden.

Er is dus reden tot optimisme. Toch moet het moeilijke werk nu beginnen. Het akkoord gaat over grote doelstellingen, niet over de manier waarop die gerealiseerd zullen moeten worden. Daar kon in Parijs geen consensus over gevonden worden.

Het succes zal nochtans afhangen van de middelen die ingezet worden. Over de aard daarvan bestaat er bij wetenschappers grote consensus. De moeilijkheid zal zijn de politiek in te schakelen om die middelen te gebruiken.

Een fossiele brandstofarme economie kan maar gerealiseerd worden als de prijs van fossiele brandstoffen stijgt in vergelijking met de prijs van hernieuwbare energie. Als dat gebeurt, dan zal het marktmechanisme er wel voor zorgen dat er meer en meer gezocht wordt naar alternatieve energie.

Helaas zorgt de markt er niet vanzelf voor dat fossiele brandstoffen duur genoeg zijn om de omschakeling mogelijk te maken. Sinds 2014 is ruwe olie alsmaar goedkoper geworden. Dat is vooral gebeurd omdat nieuwe technologieën het nu mogelijk maken olie en gas te tappen uit niet-conventionele bronnen (schalie, zand, enzovoort). Dat heeft geleid tot een stijging van het aanbod van een brandstof die de CO2-emissie verder de hoogte in duwt.

Het is dus van groot belang dat de nationale overheden die tendens omkeren. En dat kan maar door ruwe olie te belasten. Om de koopkracht van de gezinnen en de winsten van de bedrijven te vrijwaren, zou zo'n oliebelasting gecompenseerd kunnen worden door een vermindering van de inkomsten- en winstbelasting.

De weerstand tegen het gebruik van belastingen om olie, en andere fossiele brandstoffen, duur te maken is groot. De belanghebbenden, waaronder de oliemaatschappijen, zetten alle politieke middelen in om dat te beletten. In de VS heeft dit zelfs geleid tot een situatie waarin alle Republikeinse presidentskandidaten, gesteund door de olielobby, ontkennen dat er een klimaatprobleem is, en dus het akkoord van Parijs op voorhand hebben verworpen.

De doelstelling om de klimaatopwarming te beperken tot 2 graden veronderstelt niet alleen dat het gebruik van fossiele brandstoffen flink belast zal moeten worden. Er zal ook meer geïnvesteerd moeten worden in alternatieve energie. Als die laatste door de belasting van fossiele brandstoffen economisch aantrekkelijker worden gemaakt, zullen bedrijven bereid zijn veel te investeren in groene technologieën. Maar niet alleen privé-investeringen zullen moeten stijgen, ook de publieke investeringen. Publiek transport komt er alleen maar door overheidsinvesteringen. De doorbraak van groene energie is slechts mogelijk als er geïnvesteerd wordt in een nieuwe energie-infrastructuur.

Helaas laten vele overheden in Europa het na te investeren ondanks het feit dat ze vandaag tegen een heel lage rentevoet kunnen lenen. De Duitse overheid kan obligaties uitgeven met looptijden van 10 en 20 jaar tegen een rentevoet die bijna 0 procent is. De Belgische overheid hoeft maar 0,8 procent te betalen. Onze kleinkinderen zullen het niet begrijpen dat de Europese regeringen te weinig investeren in alternatieve energiebronnen, terwijl de financiële mogelijkheden om dit te doen nooit zo gunstig zijn geweest.