Direct naar artikelinhoud

Het verloren zusje

Toen Rik Van Puymbroeck klein was, stond er in zijn dorp een tehuis. Daar verbleef Marianne, kind uit een kapot gezin. Vijf jaar lang bracht het meisje de weekends door bij het gezin Van Puymbroeck. Op haar zestiende verliet ze het tehuis en het dorp. Het contact doofde langzaam uit. Maar jaren van googelen hadden in september 2014 eindelijk resultaat.

Het handschrift in het fotoalbum is van mijn moeder, 45 jaar later zou ze het nog altijd zo schrijven. 'Dec. 1969.' Ik, de kleine Rik, ben twee en zit op het salontafeltje tussen twee broers. Avond is het, je ziet dat aan het zwart achter de glasgordijnen, we dragen alledrie dezelfde pyjama ook. Van pantoffels hou ik nog altijd niet. Wel van mijn broers - eentje legt zijn handje om mijn knie - en van Marianne die achter ons zit. We hebben geen zus, maar Marianne is het wel.

Gescheiden door krakend doorschijnend papier verschijnt ze vanaf nu regelmatig in het album. Amper twee pagina's en vier foto's verder: Plechtige communie Marianne, mei '70.Veel foto's maakten ze niet. Eerste communie Luk: daar zit ze aan tafel. Doop Jantje, 7/5/1972 mee in de kerk. En bij Feestje voor thuiskomst van Tom houdt ze ons lievelingsnichtje An in de armen.

Zwart-witte steentjes

Nu duw ik op een bel aan een huis in Lokeren. Jantje is psychiater, An en Tom zijn gestorven, het leven is niet altijd lief geweest en de vraag ('Hoe zou het nog met Marianne zijn?')is bijna beantwoord: ze opent de deur, een vrouw van 56. Later op de dag zeggen we allebei: "We zouden elkaar nooit herkend hebben."

Dat kan ook moeilijk anders. Twee weken geleden, op 5 september, was een einde gekomen aan jarenlang googelen. In alle mogelijke schrijfwijzen had ik gezocht naar wat uiteindelijk 'Marianne Van Haesebroeck' moest zijn. Maar alle sporen leken gewist. Leefde ze nog wel? En waar dan? Tot haar dochter in juli op Kapaza een hemelbed, een Samsung Galaxy Tab 2 en twee beeldjes te koop aanbiedt. Onder de naam van haar mama: Marianne Van Haesebroeck, en een telefoonnummer.

Aan de telefoon nog: "Ik heb je nog in je kakstoeltjezien zitten. Het is een beeld dat ik nooit vergeet. Je mama gaf je fruitpap, je spuwde het altijd uit, op den duur werd ze allicht wat ongeduldig. Pletsin uw gezicht. Het is raar, maar van bij jullie thuis weet ik nog zoveel. Je komt binnen, rechts is de deur naar de woonkamer, er is een schouw met zwart-witte steentjes, achteraan is er een speelkamer. Er was geen tv en met mama speelde ik hele avonden Scrabble. Rookt uw pa nog altijd Zemir?"



'Deeldefinitie van een jongerentehuis: vuilbak die 'dank u' kwaakt nadat u er om het even wat heeft in gekwakt.'

In Kaddisj voor een kut gebruikt Dimitri Verhulst zijn jeugd in een instelling voor een verhaal en wat hij schrijft is niet fraai, maar 'kwakken' is misschien wel een woord dat past.

Al jaren hadden de 'Mariazusters van Waasmunster'een tehuis voor kinderen in Luchteren, een parochie van Drongen. Naast de kerk, naast een school: tientallen jongeren uit gezinnen van overal in Vlaanderen waren daar geplaatst. Niemand sprak toen van een tehuis. Het was 'het klooster'. Nonnetjes zouden voor hen zorgen, en iedereen kende die kinderen omdat ze zich vermengden met het dorpsleven zelf. Wie in de jaren '60 en '70 in de jongensschool zat, kent tot vandaag Pascal en Mario en Guido en Gilbert, de jongen met een dubbele rij tanden. Rare gasten, soms al eens ruw, het is hen eeuwig vergeven: wat een jeugd, die 'kindjes van 't klooster'.



Sommigen waren echt door god en alle mensen vergeten, en dan kwam er in die kleine katholieke dorpsgemeenschap iets op gang. Enkele kinderen mochten het weekend bij een gezin doorbrengen. Zoals deze Marianne, bij ons. "Aan iets anders heb ik als kind geen enkele herinnering", zegt ze. "Ik moet negen maanden geweest zijn toen ze ons 'afgepakt' hebben. Mijn vader werkte bij de 'vuilkar', mijn moeder dronk en zat op café. Ze keek niet naar ons om. Toen ik negen maanden was, hebben ze mij naar Luchteren gebracht."

Als ze 'ons' zegt, dan bedoelt ze ook haar broers en zussen. Eric, die ouder was, en dan de rest: Viviane, de tweeling Patrick en Patricia. Allemaal dezelfde familienaam, maar allemaal hadden ze een andere vader. "Mijn moeder was nog niet gescheiden, dus al die kinderen kregen dezelfde familienaam. En allemaal werden we naar Luchteren gebracht. Daar ben ik gebleven tot ik zestien was en nooit, niet één keer, heb ik bezoek gekregen van mijn ouders. Echt waar, Rik, niet één keer."

In de steek gelaten (bis)

Het is een mooi verzorgd en netjes ingericht huisje waar ze woont, met Leyla, haar dochter van bijna twintig. Maar we rijden naar Luchteren, dat doet ze voor het eerst sinds veertig jaar. "Toen ik zestien was, kwam mijn moeder plots tevoorschijn. Ze had weer een nieuwe man leren kennen, die ze had wijsgemaakt dat ze twee kinderen had. Dat waren er dus zes. Hij wilde die kinderen zien en ze kwamen ons halen. We wisten nergens van, zelfs geen minuut voor ze er stonden, had iemand ons iets gezegd."

"We mochten mee naar huis, het gerecht stelde maar één voorwaarde: we moesten naar school gaan. Het ging al snel fout. Mijn moeder ging op zaterdag naar de markt en kwam niet thuis. Een hele week lang niet. Het was winter: we hadden geen eten, geen verwarming, geen geld. En ik moest als zestienjarige voor mijn broers en zussen zorgen."

"Ik had helemaal geen beeld van wat het leven in een gezin betekende. Mijn moeder liet ons in de steek, ze had ons alleen naar huis laten komen omdat ik in haar ogen oud genoeg was om te werken en geld te verdienen."



Schreef Verhulst: 'Men leert het af, te geloven dat alle leven heilig is. Een seksueel overdraagbare aandoening, dát was het leven. Er zaten er namelijk al in Home, sweet home, Zonnekind: instellingskinderen van instellingskinderen, en ze zouden zich niet loswroeten van de kansarmoede.'

Twee jaar later, ze is pas achttien, merkt Marianne dat ze drie maanden zwanger is. De vader van dat kind is de, dan, man van haar moeder. Hij is ook de vader van haar eigen jongste zusje. "In het klooster waren we dom gehouden. Ik wist van niks. Anders was ik op die leeftijd nooit zwanger geworden." Tamara, die dochter is nu 37. Ze heeft zeven kinderen, uit een paar relaties, het contact is al een jaar of vijf verbroken. Later kwam Bart, een zoon van nu 32. Hij heeft twee kinderen. Bijna twintig jaar geleden werd Leyla dan geboren, van Mariannes tweede man.

"Al heb ik nooit met hem samengewoond. We hadden een latrelatie. Toen ik zwanger was van Leyla kwam ik te weten dat hij me had bedrogen. Toen zij twee maanden was, ging ik weg. Nadien wilde ik nooit nog een andere man."

Zo is ze vandaag: een vrouw die lessen trok uit dat leven. Een harde lijn trekken deed ze ook toen ze 24 was. "Op een avond realiseerde ik me waar ik stond. Met mijn man hadden we een huis in Aalst, maar ik stond er alleen voor met de zorg voor mijn twee kinderen. Zo wilde ik niet verder leven. Een vriendin heeft me naar een vluchthuis gebracht en ik ben weer gaan opbouwen."

Slaaf van de nonnen

Onderweg naar waar het klooster was, merk ik geen teken van herkenning. Geen straat waar Marianne toch zestien jaar lang ook wel doorfietste, zegt haar iets. Tot de auto stilvalt voor de kerk, de school, het 'klooster' en een plakkaat met dank aan 'de Mariazusters van Waasmunster voor hun belangloze toewijding'.

"We waren slaven van die nonnen. Eentje, zuster Liliane, had iets tegen me. Liet ik een ei vallen, dan moest ik de was van de hele groep doen. Met de hand. Had iemand in zijn bed geplast, wat gebeurde met heel kleine kinderen, dan moest ik voor we naar school gingen die bedden verversen. Wij moesten de kleinere kinderen in bed stoppen. Zij deden niks en wij hadden geen leven als kind."

We stappen de kerk binnen en dan komt plots veel naar boven. Een zakdoek, ook: "Op woensdagnamiddag moesten wij de kerk poetsen. Alle stoelen afkuisen. In plaats van te mogen spelen of te studeren, was dat onze taak. Ik zeg dat echt niet met overdrijving: het was zo. In plaats van een opvoeding te krijgen, wat je toch zou verwachten in zo'n tehuis waar je terechtkomt omdat je ouders niet voor je kunnen zorgen, waren wij slachtoffers van die nonnen. Van God moet niemand mij nog spreken."

Ze liet zich niet doen, zegt ze. Als die ene zuster haar een klets verkoopt, slaat ze terug. Eén keer trekt ze de kap af. Ze vertelt over hoe ze nog ziet hoe kinderen, één voor één, op de schoot moesten liggen voor een pakje slaag op de blote poep. "Als vrijetijdsbesteding mochten we in de keuken helpen bonen kuisen. En vanaf je zestiende mocht je bij de pastoor naar tv gaan kijken. Met een chocolaatje. (met een lachje) Ik was misschien achterlijk, maar ik vroeg me toen al af: is dat normaal, dat meisjes van zestien bij die pastoor moeten komen? Het was de kat bij de melk zetten. Al zag ik zelf nooit iets en maakte ik zelf nooit iets mee."

Ook niet bij de kinderen. "Martine was een lesbische die 's avonds wel eens riep: 'Als je mij een kus geeft, dan krijg je een snoepje.' Ik was zo niet. En er was wel eens een gast die vroeg om mee te gaan naar de kelder, maar echt waar: ik heb dat nooit gedaan. Nog eens: wij werden dom gehouden, ik wist ook daar niks van."

We lopen rond het gebouw, stappen de school binnen die ondertussen, zachtjes aan, met zorglokalen en lokaaltjes, de oude verdieping heeft ingenomen waar Marianne en zoveel later uitgezworven kinderen rondliepen. Nu ruikt het naar school, een paar kamers zijn nog leeg: daar sliepen ze. "Ik sliep met mijn zus Viviane op een kamer. Vanuit het venster had ik zicht op deze binnenkoer. Dat was de plaats waar ouders kwamen om hun kinderen te bezoeken. Ik hoor het nog zo: 'Chantal, uw pa is daar.' Of iemands zus. We zagen iedereen komen."

Alleen voor hen kwam er dus niemand. Tot op een dag een blauwe Volkswagen Kever stopte, het moet in de zomer van 1969 geweest zijn. "Hoe jouw ouders bij ons uitkwamen, weet ik tot vandaag niet. Misschien dat ze aan de zusters gevraagd hadden of ze iets konden doen. En Zuster Overste, die het wel voor me had, heeft ons er dan misschien uitgekozen. Omdat wij niemand hadden. Denk ik."

Brieven worden kaartjes

Op de zaterdagen van begin de jaren zeventig wordt Marianne een deel van ons gezin met drie zonen. Vijf jaar zou dat duren. Misschien niet élke zaterdag, maar wel veel. Mee naar familiefeesten. Eén kleurenfoto toont ons op haar plechtige communie. Op de foto staat maar de helft van het gezicht van zuster Liliane.

Soms blijft Marianne tijdens de vakanties langer. Een week of zo. Als ze in 1974 vertrekt, vertrekt ze echt. Er is geen Facebook, geen internet, geen gsm. Er zijn alleen brieven. Met de eerste geleerde letters en woorden schrijf ik haar. Zij antwoordt en stuurt af en toe een foto mee: zo is er een, ze is zeventien, met een T-shirt waar Willy Sommers op staat. Als ze bevalt, rijden we naar Erpe-Mere om haar te bezoeken. Zacht doet de tijd het werk van de vervaging. Brieven worden kaartjes, rond Nieuwjaar. En dan is het gedaan.

Het huis herkent ze inderdaad nog en, verstopt achter een enorme bloempot, lopen we via het gras naar de achterzijde. Marianne zegt na veertig jaar nog altijd mama en papa tegen mijn ouders die nu 83 en 77 zijn. Laat dit verhaal geen heiligenverklaring zijn en het gaat niet om wie wat deed. Er is wel dankbaarheid en, opnieuw, een luisterend oor.

"Eigenlijk was dit mijn enige vrijheid. Gewoon met de fiets naar de Centra mogen rijden om schellekeskaas. Of op de wei hiernaast mogen spelen. Hier heb ik vaak aan teruggedacht. Je mag dat aan mijn dochter vragen. Maar niet aan het klooster. Een paar jaar geleden kwam er een brief voor een reünie, maar ik ben niet geweest. Ik wil met die tijd niks meer te maken hebben."

"Ik heb eerst in een wasserij in Erembodegem gewerkt en later met PWA-dienstencheques. Maar toen ik een paar jaar terug een paar attaqueskreeg, ten gevolge van hartritmestoornissen, ben ik moeten stoppen met werken. Ik heb een invaliditeitsuitkering en daar doe ik het mee. Dat lukt. Ik heb mijn hele leven lang geprobeerd te sparen. En uit te kijken. Deze week was mijn wasmachine kapot, ik heb een nieuwe van 500 euro gekocht, maar ik doe dat dan wel op afbetaling. Dat gaat. Ik heb niks te kort."

Weg willen

Ik vraag haar wat de moeilijkste periode uit haar leven was. "De periode tot mijn veertigste", zegt Marianne. Ze is eerlijk: één keer zag ze het zo erg niet meer zitten, dat ze pillen slikte. Weg wilde. Ze was dertig. "Toen ik in de Bijloke lag, stonden er gelukkig vrienden aan mijn bed: 'Marianne, een vent is jouw leven niet waard.' Stilaan ben ik dat gaan inzien en ik heb me wat meer teruggetrokken in het leven. Rust gevonden thuis. Ik kom niet zo gek veel buiten. Al ga ik wel elk jaar op reis."

In een leven dat al twintig jaar in het teken van Leyla staat, en van Bart en zijn kinderen. "Wat ik vroeger niet had, wil ik hun wél geven. Ik wil zelfs niet dat mijn kleinkinderen naar de crèche gaan. Breng ze hier maar, ik zorg er wel voor. Ik wil niet dat ze door anderen opgevoed moeten worden. Ik ben overbemoederend. Leyla werkt bij McDonald's maar woont nog thuis. Soms slaapt ze bij haar lief. Als ze dat doet, dan stuurt ze me altijd een sms'je: slaapwel. En slapen ze hier, dan roept ze vanuit haar bed: 'Slaapwel, schatje!' Terwijl haar lief naast haar ligt, hè! Dat vind ik prachtig."

"Natuurlijk is het leven hard geweest. Ik heb me dat duizend keer afgevraagd: waarom? Ik denk dat ik het wel weet. Mijn ouders waren gescheiden, ik ben gescheiden, mijn dochter en zoon zijn gescheiden, mijn broers en zussen. Het houdt niet op. Ik ben er zeker van dat als je in een warm gezin geboren wordt, de kans kleiner is dat het gebeurt. Je moet geluk hebben met waar je bed staat. Je kunt goed terechtkomen. Of slecht. Maar als ik om me heen kijk, dan heb ik het er niet slecht vanaf gebracht. Ik heb geleerd te leven en mijn mannetje te staan."

Dan: "Nu ben ik wel gelukkig."



3 augustus. Al veertig jaar lang is het een dag met een stille gedachte: Marianne is jarig. Zelf kreeg ze dit jaar rond die tijd slecht nieuws: er werd borstkanker vastgesteld. Toch vertrok ze nog op vakantie naar Lloret de Mar. Nadien was er een operatie, maandag beginnen bestralingen. "Het gaat goed", zegt ze.

Houdt pech nooit op? Ze vertelt dit: "Een paar jaar geleden ben ik een tante in Canada gaan bezoeken. Ze was de zus van mijn vader en is geëmigreerd toen ik pas geboren was. Ze vertelde me dat ze me toen wilde meenemen. Maar ze vertrokken met de boot, het was een lange en dure reis. Er was geen geld over voor mij. Dat was misschien wel het keerpunt in mijn leven. Had ze mij toen meegenomen, dan had het allemaal anders kunnen lopen."