Direct naar artikelinhoud

Turkije en de PKK: hoe het Westen mee een vredesproces verknoeide

Dries Lesage is politicoloog aan het Ghent Institute for International Studies van de UGent.

Volgens Turkse en Koerdische media zegde de PKK omstreeks 11 juli het staakt-het-vuren met de Turkse staat eenzijdig op. Reden: het Turkse leger was in het zuidoosten zijn posities aan het versterken. De PKK voegde de daad bij het woord. Op 20 juli, dezelfde dag als de zware IS-aanslag in Suruç, brachten ze een soldaat om in de provincie Adiyaman. Kort daarna werden in Ceylanpinar en Diyarbakir drie politiemannen op een laffe wijze vermoord. Pas daarna begonnen de Turkse luchtaanvallen tegen PKK-kampen in Irak. Toch roepen de krantenkoppen: Turkije blaast het vredesproces op.

De PKK had het geweld nooit helemaal afgezworen. Bij betogingen waren er vaak brandbommen en vuurwapens te zien. Binnen de eigen gemeenschap heerst veel intimidatie. De overheid ging te vaak overreageren, wat de democratie verder onder druk zette.

Heeft deze gewapende groep in het huidige Turkije nog wel bestaansrecht? Het land is ingrijpend veranderd. De Koerdische kwestie is nu bespreekbaar. De AKP-regering ging praten met PKK-leider Öcalan - voor de meeste Turken een monster. Er was tegenwerking binnen het staatsapparaat: afluisterpraktijken, vervolging van Erdogans toponderhandelaars, mogelijk zelfs de moord op drie PKK-militanten in Parijs in 2013. EU-rapporten bevestigen de uitbreiding van culturele rechten en economische investeringen. Bij vorige verkiezingen stemden 40 à 50 procent van de Koerden voor de AKP van Erdogan. De PKK-gezinde partij die vroeger altijd werd verboden, heeft nu 80 zetels onder de noemer HDP. Is het nog zo evident dat de PKK haar terreurcapaciteit behoudt? Hier gaat het in persanalyses nooit over. Bij Europese opinieleiders is er veel sympathie voor de beweging, alsof er sinds de jaren 90 niets is veranderd.

De PKK put haar legitimiteit nu vooral uit de bewering dat Ankara IS actief zou hebben gesteund als 'stormram' tegen Assad en de Syrisch-Koerdische PYD. Dit heeft de AKP veel Koerdische stemmen gekost. Als het klopt, hebben ze een punt. Maar waar zijn de harde bewijzen? De grootste voorzichtigheid is geboden.

Het niet-steunen van de PYD - een afdeling van de PKK - tijdens de Kobani-crisis in Noord-Syrië (2014) is alleszins geen bewijs. Westerse media en politici zetten Turkije onder enorme druk om ze te helpen tegen IS, zonder dat de PKK het geweld tegen de Turken hoefde af te zweren. Turkije wil geen PKK-staat aan de grenzen na een eigen burgeroorlog met 40.000 doden. Het Westen heeft toen de kans gemist zware politieke druk op de PKK uit te oefenen. Nu lijken de Amerikanen dat begrepen te hebben, waardoor de Turken actiever worden in de strijd tegen IS. Sommige Turkse beleidsmakers koesteren de hoop dat de PYD zich alsnog loskoppelt van de PKK. De verregaande samenwerking tussen Turkije en de autonome Koerden van Noord-Irak bewijst dat Turkije kan leven met Koerdische autonomie. Toch blijven onze media toeteren dat Ankara oorlog voert tegen 'de Koerden' - PKK-propaganda.

Er zijn scherpe vragen te stellen over Erdogans beleid. Belangrijke en redelijke Koerdische eisen zijn nog niet gerealiseerd. Erdogans gezwalp van de laatste maanden was niet fraai. Nu kiest hij voor luchtaanvallen, wat nog meer wonden in de samenleving slaat. Maar de PKK-dreiging is reëel. De AKP en de HDP moeten nu kleur bekennen. Maar westerse machtscenakels hadden ook zwaardere druk moeten zetten op de twee grote Turks-nationalistische oppositiepartijen, in plaats van de bereidwillige AKP tussen twee vuren te laten staan. Dan had de Koerdische hervormingsagenda misschien kunnen worden voltooid. Nu lijkt een extremistische vleugel van de PKK de bovenhand te hebben. Ze kiezen voor een verrottingsstrategie met het eigen machtsbehoud als voornaamste inzet.