Direct naar artikelinhoud

Het dinosaurusdossier

Vandaag laten we graag de ichthyosauriërs en pterodactyli à volonté van onze tong rollen, want in Jurassic World staat er weer een nieuwe lading dinosaurussen klaar om de multiplexen te bestormen: de ideale gelegenheid om eens terug te blikken op het originele Jurassic Park, en de vergelijking te maken met de nieuwste telg.

Het is moeilijk om te pinpointen waar en wanneer onze liefde voor cinema precies is ontstaan, maar als we moeten gokken op één gebeurtenis, op één moment, op één film, dan is het wel Jurassic Park (1993) sindsdien hebben wij nooit meer zulke grote ogen getrokken in de donkere zaal, stond er nooit meer angstzweet op onze toegeknepen handjes of voelden we ons harder ondersteboven gekeerd van pure, ongefilterde, alle beslommeringen van de echte wereld genadeloos tot achtergrondruis reducerende verwondering. Denk maar aan het eerste zicht op dat prachtige Isla Nublar; de velociraptors in de keuken met hun tikkende klauwen; het arme geitje bij de T. rex; de chaostheorie van Jeff Goldblum en de clever girl-scène: Jurassic Park is één lange stoet van iconische filmmomenten.

En dat was precies waar Steven Spielberg op mikte. In de roman van Michael Crichton, waarop de film is gebaseerd, zag hij niet alleen hitpotentieel, maar ook een visvijver voor shots die de kijker de adem zouden afsnijden: "Een dino-oog dat zich aanpast aan het zonlicht, een voetafdruk in de modder, prehistorische adem die condenseert tegen een raam... Ik zag het allemaal zo voor me." Hij wilde het publiek doen geloven dat dino's echt bestaan. Hij wilde het gevoel van "wide-eyed wonder" dat de personages ervoeren wanneer ze het park binnenstapten, overbrengen op de kijker. Daarom heeft de film voor elke actiescène wel een moment waarop Sam Neill en co. welhaast ontroerd om zich heen staan te turen. "Als kind was ik ondersteboven van King Kong uit 1933: ik voelde me naar een andere wereld getransporteerd", zei Spielberg. "Ik hoop dat kijkers van mijn films zich ook zo voelen."

Van pop tot CGI

Makkelijker gezegd dan gedaan, natuurlijk. Om de dino's tot leven te wekken werden verschillende mogelijkheden overwogen, maar uiteindelijk kwam Spielberg uit bij speciale-effectengenie Stan Winston, die ook de imposante monsters uit Aliens voor zijn rekening had genomen. Winston: "Ik vermoed dat Steven dacht: 'Als die man een vier meter hoog buitenaards monster kan maken, dan kan hij ook wel voor een zes meter hoge dinosaurus zorgen.' Zo simpel was het helaas niet."

Inderdaad: de robots die Winston samen met zijn team ontwierp, zagen er prachtig uit, maar waren beperkt in hun gebruik. Ze waren te zwaar om zomaar van set naar set te zeulen en niet in staat tot snelle bewegingen: een twaalf meter lange robot van zes ton kan niet zomaar even een sprintje trekken. Spielberg moest dus op zoek naar iets anders en kwam uit bij de revolutionaire Industrial Light and Magic-animatiestudio: die zou digitale modellen maken van de dinosauriërs voor de shots die te moeilijk waren om met een pop in te blikken.

Zo gezegd, zo gedaan, met groot succes: de combinatie van praktische en digitale effecten had zo'n grote impact op het publiek van de jaren 90 dat het de uiteindelijke doorbraak zou betekenen van CGI (computer-generated images) in Hollywood.

Neem nu de scène waarin de T. rex een jeep met twee kinderen aanvalt: daarin monteert Spielberg heen en weer tussen close-ups en shots die van verder gefilmd zijn. De close-ups zijn beelden van Stan Winstons prachtig afgewerkte pop (inclusief functionerende oogleden en gesimuleerde ademhaling), terwijl de T. rex in shots op grotere afstand met de computer werd geanimeerd. Als we voortdurend de computerbeelden te zien zouden krijgen, zouden onze hersenen na verloop van tijd registreren: knap gedaan, maar het is niet echt. Terwijl we er nu, door de pop, voortdurend aan herinnerd worden dat het beest een echte, fysieke dreiging is. Op een bepaald moment is een plexiglasplaat het enige dat de kinderen nog van het monster scheidt. De camera zit hen op de huid en de paniek van de jonge acteurs is amper gespeeld: doordat de dino niet 100 procent juist stond afgesteld, zette hij zoveel kracht dat het plexiglas brak.

Zo is de illusie ook nu nog compleet: omdat de balans tussen échte gebeurtenissen en computerbeelden perfect zit, kunnen zelfs onze hersenen het onderscheid niet meer maken tussen de twee categorieën. "Ik wilde niet dat de mensen zouden zeggen: 'Dát is een computershot en dát lijkt wel een pop.' Het moest samenvloeien, zodat je alleen kon denken: 'Dat is een dinosaurus.'"

Met andere woorden: Spielberg gebruikte speciale effecten als een steunpilaar om de visie van zijn film kracht bij te zetten. En het is daar dat het schoentje meestal wringt bij moderne cinema: ergens onderweg is de focus verschoven van speciale effecten als een middel om het verhaal te versterken, naar een doel an sich. CGI begon niet alleen praktische effecten almaar meer te verdrukken, maar werd uiteindelijk zelfs de echte ster van de film: stel je maar eens een Avengers voor zonder speciale effecten. Ondenkbaar!

Luider! Groter!

Het is dan ook logisch dat Jurassic World - dat zich een goeie twintig jaar na Jurassic Park afspeelt, wanneer het park al enkele jaren open is - op een totaal andere manier omgaat met zijn visuele effecten. Regisseur Colin Trevorrow moet niet, zoals Spielberg, op zoek naar een manier om dinosaurussen tot leven te wekken; hij moet zorgen dat zijn CGI er zo goed mogelijk uitziet én zo goed mogelijk geïntegreerd is in de rest van de film.

Zijn schier onmogelijke taak: tegenover de fans bewijzen dat ook volledig uit pixels opgetrokken dino's kunnen overtuigen. Uiteindelijk koos hij voor motion capture, waarbij de dino's vertolkt worden door echte acteurs, wier bewegingen achteraf worden omgevormd tot die van de dinosaurussen.

Eerlijk: we vermoeden vaagweg dat de keuze voor CGI hem zachtjes werd voorgesteld door de studio, net als de keuze voor een genetisch gemanipuleerde superdinosaurus als belangrijk plotpunt (er wordt gefluisterd dat een unieke dinosaurus een must was om copyrightredenen). Zelf wilde Trevorrow graag ode brengen aan het werk van Stan Winston, maar daar is in de uiteindelijke film niet veel van te merken. Hij deelt dan ook graag enkele zachte steken uit aan Hollywood en zijn obsessie met 'luider en groter'. In de film horen we een researcher het volgende zeggen: "Ach, de kids van tegenwoordig zijn allang niet meer onder de indruk van een stegosaurus, meneer. Voor hen is dat net een olifant. Het moet grootser, spectaculairder, cooler! We moeten de interesse voor ons product vers houden!" Tussen de lijnen lezen is geeneens nodig, en zo zitten er wel meer angels in het script.

De superieure balans die Spielberg kon maken tussen echte robots en computerbeelden om onze suspension of disbelief aan te wakkeren, is voor Trevorrow hoe dan ook niet haalbaar: fysieke aanwezigheid kan je niet faken. Gelukkig wel - en hier toont hij zich een beter regisseur dan wij vermoed hadden - weet hij uit die uitgangspositie het beste te halen.

Restanten van 'Jurassic Park'

De beste vondst van Trevorrow is om alléén de dino's CGI te maken. Hij liet voor zijn nagelnieuwe themapark uitgebreide sets bouwen: het hele domein ziet er prachtig uit, met attracties, kraampjes en hotels die zo weggelopen lijken uit Universal Studios. Er zijn logo's op muren geschilderd, mensen staan in rijen aan te schuiven, karretjes komen af en aan. In de jungle groeien er planten op de dinokooien en in het bezoekerscentrum zijn er allerhande infopanels en interactieve hologrammen die de achtergrond vullen. Er zijn ook een paar blasts from the past: een paar keer wordt een locatie uit de originele film opnieuw bezocht en dat zorgt samen met de score van John Williams/Michael Giacchino sowieso al voor kippenvel.

Een clevere regie doet ook veel: Trevorrow brengt de dino's zo spaarzaam mogelijk in beeld. Silhouetten, een staart hier en een oog daar kunnen wonderen doen. Vaak worden de dino's zelfs helemaal niet getoond, maar wel hun impact op de wereld: het spoor dat ze achterlieten, de vernieling die ze aanrichtten, wat er overblijft van hun kooi... Hij weet hun aanwezigheid in de wereld tastbaar te maken en hij brengt het park, het meest fantasierijke element van de franchise, tot leven.

Her en der liggen restanten van de faliekant uitgedraaide gebeurtenissen uit de eerste film: een vernielde poort, een platgetrapt spandoek. Kleine maar bruisende details. De momenten die wij ons herinneren van de indominus rex, die genetisch gemanipuleerde dinosaurus, zijn niet de shots waarin hij luid brult of iemand opeet, maar wel die waarin de personages zijn pootafdruk vinden, of met open mond naar zijn volgeklauwde omheiningshek kijken. Die waarin je een paar seconden lang gelooft dat hij écht leeft. Op die paar seconden weet Jurassic World iets van de magie van het origineel te vatten.

De balans is helemaal anders dan in Jurassic Park omdat het filmlandschap er ook heel anders uitziet - en omdat het geen zin heeft om telkens maar weer hetzelfde trucje te recycleren - maar de spirit is dezelfde: door zijn speciale effecten net spaarzaam genoeg aan te wenden, door zijn camera nét iets langer op net dat ene mooie detail te laten dwalen, door net de juiste blik te vangen, slaagt de regisseur erin om een zo realistisch en tegelijk fantasierijk mogelijke wereld te schetsen.

"Veel mensen zijn bang dat ik hun kindertijd zal kapotmaken met deze film", zuchtte Trevorrow. "Maar die mensen vergeten dat er nu óók kinderen zijn: hopelijk wordt Jurassic World voor hen even speciaal als Jurassic Park voor mij. Daar heb ik hoe dan ook alles aan gedaan."

Jonge dromers weten waarheen.