Direct naar artikelinhoud

Financiële beloning voor orgaandonatie is nefast

Kristof Van Assche is onderzoeks-professor gezondheids-recht en verwant-schapsstudies (UA).
Sigrid Sterckx is professor ethiek en politieke filosofie aan de UGent.

In De Morgen van 22 augustus verscheen een vurig pleidooi van Frederike Ambagtsheer voor het financieel belonen van orgaandonoren. Haar redenering luidt dat dit de enige manier is om de mensonterende zwarte markt in organen tegen te gaan. Zo'n markt bestaat in vele ontwikkelingslanden en is in belangrijke mate gericht op rijke orgaantoeristen uit het Westen. De alarmkreet van Ambagtsheer kunnen we onderschrijven en haar grensverleggende onderzoek verdient alle lof. Haar voorgestelde oplossing moet evenwel worden verworpen.

Het is een illusie om te geloven dat een systeem waarbij financiële prikkels worden gegeven om mensen te overtuigen een orgaan te doneren, op termijn de wachtlijsten en dus ook de zwarte markt zal wegwerken. Een gereguleerde orgaanmarkt - in welke vorm dan ook - is gedoemd om te mislukken omdat patiënten steeds op zoek zullen gaan naar het goedkoopste orgaan. De competitie om goedkopere organen aan te bieden en de exploitatie die daarmee samengaat, zullen hierdoor net gelegaliseerd en veralgemeend worden.

Altruïsme

Ambagtsheer verliest ook uit het oog dat de introductie van financiële prikkels de altruïstische donatie onderuit zal halen. Familieleden die overwegen om uit puur altruïsme te doneren zullen hiertoe niet meer geneigd zijn. Nierpatiënten zullen hun familieleden trouwens zelf niet langer aan de risico's van de interventie willen blootstellen. Bovendien zal ook orgaandonatie na overlijden flink te lijden krijgen wanneer orgaandonatie niet langer als ultiem gebaar van solidariteit en vrijgevigheid, maar als een financiële transactie zal worden beschouwd. Op termijn bestaat zelfs het risico dat het totale aantal gedoneerde organen vermindert in plaats van verhoogt. Experimenten met een gereguleerde orgaanmarkt, zoals in Iran en eerder ook Qatar, doen alvast het ergste vermoeden: na een initiële stijging daalde het aantal gedoneerde organen er spectaculair en keerden de wachtlijsten voor nierpatiënten terug.

Nog los van deze praktische overwegingen pleiten tal van ethische argumenten tegen het voorstel van Ambagtsheer. Haar bewering dat de autonomie en de mogelijkheden van iemand die arm is, zouden verhogen wanneer die persoon een orgaan zou mogen verkopen, klinkt bijzonder cynisch. Kan er wel van autonomie sprake zijn wanneer iemand enkel met problematische alternatieven - armoede of orgaanverkoop - wordt geconfronteerd en dan wordt aangespoord voor het minst weerzinwekkende te kiezen? Bovendien moet sterk worden betwijfeld dat het gereguleerde systeem erin zou slagen om de situatie van donoren te verbeteren. In de landen waar zo een systeem reeds bestaat, blijkt namelijk dat de sociale en gezondheidssituatie van de donoren er aanzienlijk op achteruitgaat.

De introductie van marktmechanismen in orgaandonatie zou ten slotte een nefaste maatschappelijke impact hebben. Ze zal de sociale ongelijkheid verder in de hand werken. In het slechtste geval dreigen armen te worden beschouwd als individuen van wie de organen naar believen kunnen worden gekocht en verkocht. Hierdoor zullen sommige personen ook in de context van hun lichamelijke integriteit elke intrinsieke waarde worden ontzegd.

Het voorstel van Ambagtsheer dreigt zo onherroepelijke schade toe te brengen aan fundamentele waarden, het onderlinge respect en de solidariteit waarop onze beschaving gebaseerd is.