Direct naar artikelinhoud

Flexi-jobs: voor vrijheid en vooruitgang?

Stijn Baert is professor arbeidseconomie aan de UGent en UAntwerpen.

Gisteren hield Open Vld-voorzitter Gwendolyn Rutten in VTMnieuws een pleidooi voor een veralgemening van het systeem van flexi-jobs naar alle sectoren. Voor andere spelers, de vakbonden voorop, zit er geen goede kant aan. Wie heeft de wetenschap aan zijn zijde?

Volgens tegenstanders van het systeem van flexi-jobs brengen die jobs de klassieke banen in het gedrang. Werkgevers zouden geneigd zijn om 'volwaardige' banen te vervangen door flexi-jobs zodat de vaste tewerkstelling in bepaalde sectoren zou achteruitgaan. Rutten daarentegen, is van mening dat flexi-jobs een nettoverhoging van de werkgelegenheid tot gevolg zullen hebben.

De wetenschappelijke literatuur lijkt aan haar kant te staan. De arbeidsmarkt is geen statistisch gegeven waarbij een vast aantal jobs worden verdeeld. Integendeel: om goed te kunnen werken, moet de arbeidsmarkt bovenal flexibel zijn. Dat betekent dat banen moeten sneuvelen in minder productieve sectoren en tegelijk snel banen moeten ingevuld raken in sectoren waar ze het meest nodig zijn.

Historisch scoort onze Belgische arbeidsmarkt echter slecht inzake flexibiliteit. Flexi-jobs kunnen dan ook een vooruitgang voor onze arbeidsmarkt - meer flexibiliteit en meer werkgelegenheid - betekenen. En meer mensen aan het werk, dat betekent meer inkomen, meer consumptie en dus, ook voor een open economie als België, nog meer jobs.

Het is echter belangrijk om doel en middel te onderscheiden. Wanneer de overheid een zo hoog mogelijke werkgelegenheidsgraad beoogt, zijn er opties waarvan een sterker effect kan worden verwacht. Werken sterker lonend maken, bijvoorbeeld, door werkloosheidsuitkeringen nog sterker te laten afnemen over de werkloosheidsduur. Of de loonlasten verder laten dalen ten koste van de zwaarte van de overheidsstructuur. Die opties vragen natuurlijk meer politieke moed dan het systeem van flexi-jobs veralgemenen.

Flexi-jobs lijken dus een goede zaak voor onze economie. En wat goed is voor de economie, is goed voor elke burger, toch? Niet noodzakelijk. Arbeidseconomen zien de arbeidsmarkt typisch als gesegmenteerd. Werknemers komen daarbij terecht in een primair of secundair segment en raken daar nog moeilijk uit weg.

Het primaire segment omvat vooral vaste banen met hoge lonen en een goed carrièreperspectief. Het secundaire segment omvat slecht betaalde en veelal lossere banen zonder carrièreperspectief. Flexi-jobs vergroten het secundaire segment en versterken haar - relatief ongunstige - kenmerken. Gevolg: minder comfort voor wie typisch in het secundaire segment terechtkomt (zoals laaggeschoolden en personen met een migratieachtergrond) en meer ongelijkheid op de arbeidsmarkt. De flexi-job voorstellen als meer vrijheid, klopt dan ook niet helemaal: het zal niet de hooggeschoolde zijn die in dit soort jobs zal gaan werken of bijklussen, maar wie het financieel nodig heeft of geen ander soort baan kan krijgen.

De wetenschap kan voorlopig echter geen perfecte scherprechter zijn in dezen. Het is onmogelijk het systeem van flexi-jobs te evalueren voor het, zij het eventueel op experimentele schaal, is ingevoerd. Het lijkt dan ook beter het systeem eerst in de horeca uit te rollen en vervolgens objectief te evalueren, alvorens het door te trekken naar andere sectoren.

In die context kan het enkel verheugen dat Kris Peeters dit weekend een opening maakte in de richting van het experimenteel testen van toekomstige arbeidsmarkthervormingen. Voor de arbeidsmarkt geldt immers wat ook voor de medische wereld geldt: alvorens een medicijn op grote schaal toe te dienen, ga je beter op kleine schaal na of het werkt.