Direct naar artikelinhoud

Kunst van een verwoestende schoonheid

Kunstenaars zijn ook maar mensen. In 1914 trokken ze juichend ten strijde: dat oorlogje zou in enkele weken wel voorbij zijn. De trauma's en drama's waren daarna des te groter. In de Bundeskunsthalle van Bonn loopt een overdonderend overzicht van de avant-garde voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog.

Avant-garde' is strikt genomen een militaire term: de voorhoede, de soldaten die als verkenners worden uitgestuurd. De term zou voor het eerst met een artistieke betekenis zijn gebruikt door de dadaïsten, die vanaf 1915 vanuit Zürich in het neutrale Zwitserland opereerden. Kunstenaars die de oorlog waren ontvlucht verenigden zich in Dada, een artistieke beweging die tegen de oorlog, tegen de bourgeoisie en tegen haar kunst was. Kunst kon hooguit nog gestameld worden, woorden lagen aan scherven. De oorlog was toen bijna twee jaar bezig.

Zover zijn we nog niet bij het begin van de tentoonstelling. 1914. Die Avantgarden im Kampf opent met een ijzersterk statement: een confrontatie tussen twee werken van de Duitse schilder Lovis Corinth. Zijn Zelfportretin het harnas dateert van maart 1914: een zelfbewuste, krijgshaftige man met een lans in zijn linkerhand. In 1918, aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, schildert Corinth hetzelfde harnas dat in stukken op de grond van zijn atelier ligt. Het zegt veel over de houding van veel kunstenaars die tijdens de oorlog helemaal omslaat.

Men zegt wel eens dat de 19de eeuw pas eindigt in 1914. Dat klopt maar ten dele. Al in de eerste jaren van de 20ste eeuw waren beeldend kunstenaars de grenzen van de figuratie aan het overschrijden. In Bonn is te zien hoe Picasso met zijn kubisme de zichtbare werkelijkheid in geometrische patronen vat en hoe Fernand Léger de Franse nationale feestdag van 1914 reduceert tot een woud van buizen, die verdacht sterk op kanonlopen lijken. In Duitsland verkennen de kunstenaars van Der Blaue Reiter, zoals Gabriele Münter en Alexej von Jawlensky, de abstractie in schilderijen vol kleur.

Gruwel in het gezicht

Tegelijkertijd waarschuwen duistere, apocalyptische taferelen van Kubin, Meidner en Steinhardt al voor de gevolgen van een alomvattende oorlog. Daartegenover staan dan weer de kunstenaars die zo'n oorlog als een loutering zien, als het begin van een 'nieuwe orde': Ernst Barlach beeldhouwt een figuur die ten oorlog snelt en Franz von Stuck boetseert een Spartaans-Duitse soldaat die alleen maar vijanden om zich heen ziet. Emil Nolde is dubbelzinnig; hij schildert krijgshaftige soldaten, die echter hun individualiteit verloren zijn.

Opmerkelijk zijn de patriottische stellingnames: de Rus Malevitsj maakt in 1914 een serie anti-Duitse propagandatekeningen, helemaal in de stijl van populaire volksboeken. Een jaar later zal hij zijn beroemde schilderij borstelen dat alleen uit een zwart vierkant bestaat. Al even opmerkelijk is de deelname van Max Liebermann aan het tijdschrift Kriegszeit, dat helemaal de oorlogspolitiek van de 'Kaiser' volgt.

De eerste oorlogsmaanden eisen hun tol. Goede vrienden als Paul Klee (een in Duitsland wonende Zwitser) en Wassily Kandinsky (een in Duitsland wonende Rus) worden plotsklaps 'officiële vijanden'. De eerste kunstenaars sneuvelen: op 26 september 1914 wordt Macke gedood in Noord-Frankrijk. Aan het thuisfront maakt Klee tekeningen en litho's, die de oorlog sterk bekritiseren - het is zelden of nooit getoond werk. Ook de Belg Frans Masereel, die uiteindelijk naar Zwitserland vlucht, veroordeelt de verkrachtingen, gasaanvallen en onmenselijkheid van de oorlog.

De Duitse schilder Max Beckmann, die als ziekenverzorger aan het échte front in Ieper werkt, smijt de gruwel van de oorlog in het gezicht van de toeschouwer: hij tekent opengereten gezichten na een granaataanval en een operatie waarbij een hoofd wordt opengelegd in een brutale stijl, die niets aan de verbeelding overlaat.

Beckmann is niet de enige kritische stem: Max Slevogt is geschokt door de verwoesting van Leuven en tekent een Duitse adelaar die 'triomfeert' boven een oorlogskerkhof met een invalide; Otto Dix (die vier jaar aan het front streed) beeldt zichzelf af als schietschijf, als oorlogsgod Mars en schildert een versplinterde werkelijkheid die overloopt van chaotische kleuren. De zwaar getraumatiseerde Ernst Ludwig Kirchner schildert een zelfportret, waarin zijn ene hand afgehakt en zijn andere misvormd is.

De Britse oorlogskunstenaar Nevinson werd gecensureerd omdat hij in een schilderij enkele lijken op het slagveld had getoond. Zijn monumentale tank daarentegen spoorde wel met de officiële richtlijnen.

Driehonderd werken

Eén ruimte in de Bundeskunsthalle is voorbehouden aan de eenvoudige, sterk gestileerde en indrukwekkende sculptuur van Wilhelm Lehmbruck, De gesneuvelde uit 1916: de belichaming van al het lijden. Lehmbruck, die één jaar in een Berlijns militair hospitaal had gewerkt, kreeg scherpe kritiek op dit 'onheroïsche' beeld.

In Bonn zijn er in totaal driehonderd werken van zestig kunstenaars te zien, een overrompelende tentoonstelling die veel sterk én onbekend werk toont maar gerust minder 'gründlich' had mogen zijn. Het is een vermoeiende kijkervaring, niet in de laatste plaats door de grijze, saaie ruimtes van de Bundeskunsthalle, die het ook nog eens zonder daglicht moeten stellen.

Tijdens en na de oorlog zou de avant-garde verder radicaliseren: de anti-kunst van Dada, het suprematisme van Malevitsj, de menselijke emoties als machines bij Picabia, en de ready-mades van Duchamp. Anderzijds zou er ook een terugkeer naar de figuratie zijn (de Nieuwe Zakelijkheid) en zou het surrealisme voet aan de grond krijgen.

Door de Wereldoorlog had een verwoestende schoonheid haar intrede gedaan in de kunst.