Direct naar artikelinhoud

Bij hem besta ik even niet

Zo'n drie, vier keer per jaar is ze bij haar jeugdliefde. Dan is alles anders. Maar moet ze haar man verlaten voor iets wat ze zelf niet kan benoemen?

We zitten samen op de bank, mijn man en ik. Ik vlei me tegen hem aan, maar hij duwt me zachtjes van zich af. We hebben een heerlijke bank die zich goed leent voor languit liggen; hij zit meestal in de hoek. Hij zegt: "Mijn arm valt in slaap als je er te veel op leunt". Hij zegt: "Je bent te zwaar, een andere keer".

Ik weet dat hij niet bedoelt dat ik een dik monster ben dat bovenop hem wil liggen, en toch is het pijnlijk. Ik weet dat het onmacht is en onvermogen, en toch knaagt het. Ik houd van hem, maar ik mis de zinnelijkheid die ervoor zorgt dat je een ander twijfelloos aanvaardt.

Misschien trok mij vroeger vooral het geestelijke aan, en zijn met de jaren mijn lichamelijke behoeften groter geworden. Ik vind het heerlijk om iemand te omhelzen, ik wil gepakt worden, maar het heeft zo weinig zin dat te zeggen. Behoefte aan intimiteit verbrokkelt wanneer je het uitspreekt. En bovendien, wat zou ik moeten zeggen? Het praten zou het gemis alleen maar groter maken. De reden waarom hij mij op afstand houdt, spreekt ook hij niet uit. Je moet niet te dicht bij me komen, bedoelt hij. In plaats daarvan zegt hij: "Nu niet. Sorry. Nu even niet."

Ik moet vaak denken aan een citaat van de Duitse schrijver Georg Büchner: 'Je mist iets en je hebt er geen naam voor'. Ik neem het mijn man niet kwalijk, ík ben immers degene die iets mist en ík ben degene die het niet benoemt. Of toch wel?

Want als ik met die andere man ben, drie, vier keer per jaar, een jeugdliefde die ik sinds lange tijd weer zie, dan is alles anders. Dan voel ik me plotseling geaccepteerd. Zonder woorden heeft hij mij lief. Er zijn geen misverstanden meer, geen onduidelijkheden. Handelingen hebben geen dubbele betekenis, woorden hebben niet langer de functie van plamuur en versluieren niet maar onthullen. De liefde voor de jeugdliefde doet niets af aan die voor mijn man en heeft evenmin iets te maken met het soort experimenteerdrift van een vrouw van middelbare leeftijd die haar kansen wil grijpen voor het te laat is. Deze tweede liefde wordt niet gevoed door exhibitionisme, maar komt tegemoet aan een diep verlangen dat groter is en sterker dan welke van mijn andere levensdriften ook.

Het is bijna mystiek, en geloof me, ik gebruik dit woord niet licht. Maar als een man mij vasthoudt en er komt voor even een einde aan mijn rusteloosheid en de onophoudelijke, gekmakende gedachtestroom, en ik ben naakt, zonder dat het iets uitmaakt, trots noch beschaamd, dan is het of ik word gestimuleerd en getroost tegelijk. Even besta ik niet. Hij heeft er een ander begrip voor. Hij zegt: "Met jou is het alsof er lucht door mijn hersenen blaast". Dat is onversneden liefde: verzorgde woorden die alleen op dat ene moment en alleen op mij van toepassing zijn.

En tegelijk maakt die overweldiging dat ik mijn man nooit zou willen verruilen. Niet omdat het gevoel te overrompelend zou zijn, maar omdat die jeugdliefde zo duidelijk van een andere orde is dan het gevoel voor mijn eigen man, dat het ronduit lachwekkend zou zijn die twee met elkaar te willen vergelijken. Ja, ik mis iets en ik heb er geen naam voor. Maar niet voor elk gemis is een oplossing. We zijn met een grote schop uit het paradijs gemieterd en pijn hoort bij de liefde als water bij de zee. Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn kinderen zijn 15 en 17 jaar oud. Toen ik trouwde, plantten we daarmee samen een boompje, dat inmiddels knoestig en volwassen is geworden. Dit is goed. Waarom zou ik die eik willen kappen?

Mijn man was erbij toen ik de jeugdliefde voor het eerst 25 jaar na zijn emigratie weer ontmoette. We waren met het hele gezin op vakantie in Brazilië waar we hem opzochten. Mijn man zei na afloop zonder enige bitterheid: "Je bent nog steeds verliefd op hem". Hij weet dat we sinds die zomer samen wel eens eten, als de jeugdliefde in Europa is. Maar hij heeft geen idee wat er verder tussen ons speelt. Of hij doet alsof, want hij heeft ook wel eens gezegd: "Als je weg wilt, moet je het zeggen, dan snap ik dat". Soms denk ik: misschien vraagt elke fase in je leven een andere houding of instelling. Misschien is mijn behoefte aan de jeugdliefde van tijdelijke aard, speelt lichamelijkheid als ik straks 60 ben helemaal niet zo'n rol meer en dat zou dan een tweede reden zijn om geen volwassen boom om te hakken. Ik probeer mijn man niet te kwetsen, noch hem verwijten te maken. Al weet ik zeker dat ik deze verhouding nooit was begonnen als hij mij 's avonds bij de televisie of elk met een boek niet zacht en dwingend op afstand hield.

Georg Büchner heeft het goed gezien. Voor wat ik mis bestaat geen naam. De term intimiteit schiet in elk geval te kort. Het gaat om méér dan liefde bedrijven. Om tederheid, vertrouwen, acceptatie, om gek te kunnen doen zonder veroordeeld te worden, iemand te bespringen zonder bang te zijn te worden afgewezen; die hele soep met tientallen ingrediënten waarvan ik zelf niet eens de doseringen ken.