Direct naar artikelinhoud

Homs, een jaar na de bom

VRT-radioverslaggever Jens Franssen was er op 11 januari 2012 bij, toen de Franse reporter Gilles Jacquier bij een mortieraanval in de Syrische stad Homs om het leven kwam. Het drama veranderde zijn leven.

4 Januari 2012, de VRT-redactievloer, Brussel. Mijn ra- diochef Rony Van Gastel vraagt me of ik voorbereid ben voor de reis naar Syrië. Syrië is dan nog niet het Syrië nu, maar ook in Homs wordt dan al zwaar gevochten. We keuvelen wat. "Weet je wat mijn grootste vrees is, Rony?" Hij kijkt op. "Dat we het slachtoffer zouden kunnen worden van een aanslag in Homs."

Hij fronst zijn wenkbrauwen. Het is mijn buikgevoel dat spreekt. Meer dan ooit durf ik te luisteren naar mijn buikgevoel. Het is de executive summary van verschillende rationele denkprocessen. "Een drive-by shooting", gok ik. Later zal blijken dat ik fout gokte. Het zal gaan om een mortieraanval.

Acht doden

20 Januari 2012, Rue Saint Roch, Parijs. De stad is guur en koud vandaag. Maar in de Auberge Saint Roch is het gezellig aanschurken tegen een Frans kacheltje, een poêle. Ik heb afgesproken met Steven Wassenaar, een Nederlandse fotograaf die in Parijs woont en werkt. Hij was een van de vijftien journalisten die twee weken geleden mee was naar Homs. Zijn gezicht vertoont nog steeds gele en blauwgroene vegen, de laatste zichtbare restanten van bloeduitstortingen. Steven raakte lichtgewond, vermoedelijk door rondvliegend shrapnel van de mortieren.

Ik herinner me hoe hij op zijn knieën zat. Weggedoken. Met een wit stuk stof tegen z'n gezicht gedrukt. Een verdoofde blik vol ongeloof. Rondom ons regeerde blinde chaos. Een paar meter verderop, onderaan de trap, lag het dode lichaam van onze Franse collega Gilles Jacquier. Caroline Poiron, zijn vriendin en moeder van zijn twee dochtertjes, liep buiten zichzelf te krijsen op straat. Haar gelaat had niets vrouwelijks meer. Angst, maar vooral plotse wanhoop maakt mensen onherkenbaar lelijk. Haar gezicht was een pijnlijke, verwarde grimas die dierlijk gekrijs uitstootte. De mortieraanval pakte ons koud. Vijf inslagen, de laatste drie pal tussen ons in. Acht doden vielen er die dag.

Steven bestelt rode wijn. Grof zout en brood komen op tafel. We bespreken de voorbije hectische dagen. De vele onbeantwoorde vragen. Zelfs tussen vreemden scheppen extreme omstandigheden een onzichtbare band. Op dit moment zijn we geen journalisten meer, maar gekneusde overlevenden. Schipbreukelingen.

Straks hebben we afspraak in het poep- sjieke Théâtre de la Comédie Française - ironie is ook de dood niet vreemd - voor een uitvaartplechtigheid van Gilles. Le tout Paris van het mediawereldje is er. En ook andere collega's die mee waren naar Homs. Uit eerbetoon, of als verwerking voor de opgelopen krassen? Emotionele speeches en beelden: Gilles als lachende skileraar, als beginnende cameraman, als vriend. Een Franse minister spreekt. Beelden van Gilles nu als sterreporter in de Palestijnse gebieden en een zus, of was het een broer, ik weet het niet meer, die spreekt.

We trokken maar een paar dagen met elkaar op, en toch is het vreemd om hier te zitten.

Ik kijk naar Caroline die op de eerste rij zit. Ze ziet er doodvermoeid en getekend uit. De voorbije week heeft haar jaren ouder gemaakt. Omstaanders geven knijpjes in haar arm, wrijven over haar rug. Steunbetuiginkjes aan een kersverse alleenstaande moeder. Ze reageert nauwelijks. Mijn maag speelt op omdat ik dadelijk naar haar toe wil, nee, móét, eigenlijk. Om te zeggen hoezeer het me spijt dat toen alles zo fout is gelopen, ook al leek het scenario voor die dag al op voorhand geschreven.

Geen namen

De avond voor de mortieraanval in Homs zaten Gilles, de Libanese fotograaf Joseph Eid, onze gids en ik samen in een restaurantje in Damascus. De Libanees en ik wilden naar Homs, want daar zat volgens ons het nieuws. Gilles wou naar Deraa. We besloten samen om het plan om te gooien. Eerst Homs, dan Deraa. Gilles stemde in. Joseph en ik waren opgetogen, nieuwsjachthonden die prooi hadden geroken.

Gilles was niet het enige slachtoffer van de mortieraanval van die dag in Homs. Ik herinner me het roerloze lichaam van een man van middelbare leeftijd die haast vreedzaam in foetushouding op het trottor lag. En dan was er nog dat meisje dat voor de deur verstijfd stond te wenen, met een speelkinderwagen voor haar. Slagaderlijke bloeding. De weken na de aanslag probeer ik hun namen te achterhalen. Eerst via de collega's die er bij waren. Niets. Ik vlooi de telexen van de persbureaus uit, probeer gespecialiseerde websites die slachtoffers turven. Geen namen. Nergens identiteiten. Hoe zou dat meisje geheten hebben? Hoe is ze begraven? Via de moslimgebruiken, en dus vermoedelijk snel.

Over de andere Syrische slachtoffers geen woord. Geen diplomatieke oproepen voor een diepgaand onderzoek. Geen publieke laudatio's. Anoniem verdriet begraven in de boomgaarden rond Homs. Laten we ons geen illusies maken. Bij leven zijn we niet gelijk. In de dood nog minder. Tussen Caroline en ik wordt die dag het meest gezegd tijdens een lange, stille knuffel. Net zo met Gilles' cameraman en goeie vriend Christophe Kenck, een reus van een kerel die niet ophoudt te wenen als een kind.

Chemische wapens

25 Januari 2012, Jambes. Een doffe, kurkdroge knal. De kleine bakstenen ruimte waarin ik sta vult zich razendsnel met wit snijdend gas. Vooral niet ademen nu. Ogen toe en op de tast dat veel te ingewikkelde gasmasker proberen op te krijgen. De riempjes haken achter mijn oren vast. Het lukt me niet. Twee handen helpen plots. Mijn geluidstechnicus Ward Schelfhout heeft het zijne al op en schiet me te hulp. Gelukkig. Ik zie nu helemaal niets meer. Ergens onder me blijft maar traangas agressief uit een blik spuiten. Het gasmasker sluit zich mooi aan, en voorzichtig probeer ik adem te halen. Oefening geslaagd, zegt onze militaire instructeur.

We zijn bij het CBRN. Belgische militairen gespecialiseerd in alles waar je liefst zo ver mogelijk van weg blijft. Chemische, biologische en radiologische/nucleaire oorlogsvoering. Deze training is er gekomen op ons verzoek. We bereiden ons immers ook voor op een mogelijke escalatie tussen Iran en Israël. Maar ik kan het niet laten opnieuw vooral aan Syrië te denken, een van de weinige landen die het Verdrag Chemische Wapens niet getekend heeft. Het land zou ze in alle maten en alle gewichten hebben. Van klein kaliber tot koppen voor scudraketten. Chemische wapens zijn het antwoord van arme staten op rijke staten met nucleaire wapens.

De tristesse kruipt in Jambes uit de oude kazernemuren. De kantine geurt naar koffie uit te schraal verlichte parochiezalen. Maar de kaki-mannen kénnen hun schrikwekkende vak wel. Ik leer verschillen tussen blaartrekkende gifgassen en zenuwgassen en wordt gebriefd over de verschillen tussen atoom- en waterstofbommen. We krijgen rauw didactisch beeldmateriaal te zien met veel dode mensen. De paar levende slachtoffers die ze ons tonen, hebben een blik alsof ze het liever niet hadden overleefd.

Als de internationale gemeenschap ergens op één lijn zit wat betreft het regime van president Assad in Damascus, dan is het wel over de stock chemische wapens. Een vreemde paradox. Gebruiken mag het regime die wapens niet, want dat zou een directe interventie uitlokken, maar er de controle over verliezen evenmin. Laten we onszelf vooral niets wijsmaken. Cruciaal voor de internationale gemeenschap zijn die chemische wapens in Syrië. Liever vroeg dan laat zullen we die wapens er moeten weghalen of vernietigen. Want er vechten intussen te veel jihadisten in de regio. Jihadisten die maar wat graag nietsontziende wapens in handen zouden krijgen. Als de chemische wapens weg zijn, mag de oorlog in Syrië gerust brutaal verder woekeren. Meer dan 60.000 doden zijn er intussen gevallen. De aantallen slachtoffers zijn tot een kille, nietszeggende statistiek verworden. Cijfers die verhullen dat er nu elke tien minuten een dode valt. Dag en nacht.

Kleur bekennen

14 Maart 2012, Akkar, Noord-Libanon. Een dunne zon boven een speelkoertje. Achter de groen-zwarte bergen wat verderop ligt Syrië. Zo'n twintig jongens en meisjes ergens tussen 5 en 15 jaar spelen en rennen zoals jongens en meisjes van ergens tussen 5 en 15 dat doen. Het zijn Syrische kinderen. Vluchtelingen. Een internationale ngo, Save the Children, levert hier prachtig werk. Met weinig middelen. Hier zit sterke radio in.

Als ik met de verzorgsters praat over de kinderen en hun trauma's, kruipt het smerige beest van de burgeroorlog behoedzaam tussen de alinea's van hun verhalen. Het ligt verscholen tussen gruwelijke zinnen. Twee van de meisjes die rondom ons spelen zijn al moeder. Nadat ze verkracht zijn. Nadat ze verkracht zijn terwijl hun moeder verkracht is. Nadat ze verkracht zijn terwijl hun moeder én hun jongere broers verkracht zijn. Nadat ze verkracht zijn terwijl hun moeder én hun jongere broers verkracht zijn én hun vaders zijn doodgeschoten.

De meisjes in de groep sjieken op kauwgum. Het beest van de burgeroorlog toont nu onbeschaamd zijn grijnzende tronie en likt aan de stiltes tussen de woorden. Ik laat mijn microfoon doof blijven. Voor de eerste keer durf ik, wil ik, even maar, niet meer verder vragen. Komt het door mijn eigen herwonnen kwetsbaarheid? Door die jeukende wetenschap dat geluk en toeval maar heel sporadisch eens hand in hand gaan?

Later die dag trek ik met Tony Hassoon, mijn goeie Libanese gids, door de grauwe Bekaavallei die tegen de Syrische grens aanligt. Tony weet uit het hoofd of een dorp christen of Hezbollah is. Het is passieve kennis die elk kind hier ingepompt krijgt. Valleien, dorpen en wijken worden ingekleurd. Zij versus wij. Nu pas wordt me duidelijk waarom hij soms zo weerbarstig is als ik plots in een voor mij willekeurig dorp wil stoppen voor een koffie. In deze regio moet kleur worden bekend. Ook als je koffie wilt drinken.

Vreemde dingen

24 September 2012, politietoren Brussel. De Franse rechercheur voor me drinkt koffie. Hij onderzoekt de dood van monsieur Jacquier. Hij kent alle details. De chaos, de tijdslijn. De rechercheur is op zoek naar snippers nieuwe informatie. We weten allebei dat ons gesprek, dat uiteindelijk uren zal duren, aan het eind van de rit zinledig zal zijn.

Ik heb me geërgerd, kort na het incident, aan de slordige retweets van onze Buitenlandminister Didier Reynders. Hij retweet een artikel in een Franse krant die op basis van één onbevestigde bron zou weten dat de rebellen achter de dodelijke mortieraanval zaten. Een non-verhaal dat niemand bevestigd zal krijgen. Geïnstitutionaliseerde geruchten.

Er zijn die dag veel vreemde dingen gebeurd. Onze aan de overheid gelieerde gids die het liet afweten. Een omstreden pro-regime journaliste uit onze persgroep die plots afhaakte en van wie later bleek dat ze onder verschillende aliassen publiceert in Russische media. De geënsceneerde betoging die onze auto's ophield, enkele minuten voor de eerste inslag. Onze gewapende overheidsgidsen die plots verdwenen waren tijdens de mortieraanval. De schoten die werden afgevuurd tijdens de mortierregen. De twee cameraploegen van de Syrische staatsomroep die alles filmden en het incident binnen een paar uur in een strak propagandaformat goten. Alles samen geeft dat een verdacht plaatje. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid... maar geen dubbelproef dus.

De rechercheur glimlacht minzaam als ik opper dat iedereen zijn rol die dag perfect heeft gespeeld. "Hoe bedoelt u?" Ik heb me voorgenomen niet cynisch te worden. Of het gebouw een stalen deur had, of staal met glas, vraagt hij later. Ik weet het niet meer. Ik zie het niet meer voor me.

Wel weten we alle twee dat dit onderzoek gevoerd moet worden. Ambtshalve. Maar dat we het nooit zullen weten tot iemand uit de biecht klapt. Rebellen zeggen dat ze in Homs de uitvoerders van de aanslag gevangen hebben genomen. Zou het? Ik twijfel. Het lijkt me alleszins niet de standaardvraag die rebellen aan gevangen aanhangers van het regime zouden stellen. Wie in een caleidoscopisch land als Syrië vindt, heeft waarschijnlijk slecht gezocht.

-

Jens Franssen is radiojournalist voor het VRT-radionieuw.. De voorbije jaren coverde hij de Arabische Lente onder meer vanuit Syrië, Libanon, Libië en Egypte. Op dit ogenblik brengt hij verslag uit vanuit Mali.