Direct naar artikelinhoud

Pest, cholera en een derde mogelijkheid

Als het gaat om neoliberale antwoorden op de economische crisis neemt Vlaanderen voor-lopig geen voorbeeld aan Nederland en Groot-Brittannië. Daar wil men 25 procent van de kunstsubsidies schrappen. In hun voornemen om heiliger dan de paus te zijn hollen de Hollanders en Britten de VS in sneltempo achterna. Vreemd, zelfs lachwekkend, want vijf minuten politiek inzicht volstaan om te concluderen dat er over het Amerikaanse systeem weinig goeds te melden valt.

Kunstenaars zijn afhankelijk van liefdadige miljardairs die een hartig woordje meepraten over hun return on investment en er ligt amper nog iets tussen saaie main-stream enerzijds en avant-garde anderzijds (en die wantrouwt men). Natuurlijk verwerven auteurs als Jonathan Franzen of de tv-sterren van Mad Men en True Blood nog maatschappelijk aanzien, grotendeels zonder subsidies, maar wie zich niet bedient van massa-media als het tv-feuilleton of de roman, telt niet mee. Een leven lang morrelen in de marge is de boodschap, tenzij men het geluk heeft op een Europese mecenas te stoten. Maar waar had een sterregisseur als Peter Sellars gestaan zonder Gerard Mortier en de Munt of de Wooster Group zonder Hugo De Greef en het Kaaitheater?

Pleisters op een houten been

In Vlaanderen loopt het zo’n vaart nog niet. Toch staan we binnenkort voor cruciale keuzes. In de volgende weken wordt duidelijk waar minister Schauvliege in het kader van de Vlaamse besparingsoperatie zal snijden in de kunstensector. Over welke boeg ze het ook gooit, applaus zal ze niet oogsten. Ofwel borduurt ze verder op het scenario voor 2010: de organisaties uit het kunstendecreet worden dan (relatief) gespaard, maar van de projectsubsidies voor jonge artiesten of de internationale middelen blijft amper iets over. Ofwel brengt ze de projectsubsidies terug op een aanvaardbaar peil, maar dan zullen de structureel gesubsidieerden het zwaar te verduren krijgen.

Ga er maar aan staan als beleidsmaker: pest of cholera? Zeker na het protest vanuit de sector tegen de marginalisering van jonge artiesten lijkt het waarschijnlijk dat de minister voor de tweede piste kiest. Ook al dreigen grotere spelers zo op te draaien voor een probleem dat al voor de crisis en onder minister Anciaux ontstond, toch kunnen die ‘groten’ hun verdediging van de projectsubsidies dan moeilijk inslikken. Al was het maar omdat we onszelf te kijk dreigen te zetten als karakteriëlen voor wie het nooit goed is en aan wie enig strategisch inzicht niet besteed is. Zeg nu zelf: uiteraard moeten we alle opties overwegen, maar wie komt er met een scenario waarin meer dan 2 procent wordt bespaard terwijl alle subsidies op peil blijven?

De kunstensector steekt zijn energie best in de fundamentele beslissingen die er heel snel aankomen. Die mogen we niet enkel aan de politici overlaten. Pragmatisch bekeken staat één ding vast: de komende jaren zal er geen budgettaire ruimte zijn om tegelijk fors te investeren in de jonge generaties via projectmiddelen, in evenveel gevestigde waarden (in wording) als nu via structurele subsidies én in een dynamisch internationaal beleid. Kortom, in de volgende structurele ronde, in 2011 (morgen dus), zullen we ook zelf onze verantwoordelijkheid moeten nemen.

Ervan uitgaan dat er weer een stijging komt, dat structurele subsidies tot aan je pensioen lopen en exitstrategieën overbodig zijn, dat vijf projectvoorstellingen per definitie recht geven op structureel geld, en dat enkel blanke heren en dames van stand kunnen blijven bepalen wat kwaliteit is: we kunnen het niet maken. Anders wordt ons cultuurbeleid een collectie pleisters op een houten been en zullen we het geld constant moeten zoeken waar het evenmin zit. Jonge onbemiddelde artiesten, onwerkbare gezelschappen met minder dan 250.000 euro, stadstheaters die voor kwaliteit, participatie, grote namen, jonge artiesten én diverse publieken moeten zorgen: het water zal hen allen tot aan de lippen staan. En te veel nieuwe Belgen zullen met het gevoel lopen dat ze er allemaal niks mee te maken hebben.

Als de sector en de commissies durven te kiezen, met aandacht voor de kleintjes, diversiteit en zonder kneuterige afkeer van de groten, dan vullen we onze autonomie op een verantwoorde manier in. In vrijheid, maar met een engagement ten aanzien van de hele samenleving. Wetend dat de kunsten zelden een massamedium zijn, maar met de overtuiging dat ze gemeenschapsvormend werken - meer dan de kers op de taart dus. Pas dan kunnen we ook de politici om engagementen vragen.

Die zijn uiterst noodzakelijk en vandaag niet altijd even overtuigend. Vlaanderen heeft het vorige anderhalve decennium een broodnodige inhaalbeweging voor de altijd kwetsbare kunsten gemaakt. Deze crisis mag geen voorwendsel worden om die ongedaan te maken. Artiesten en sector geven de samenleving veel terug voor alle investeringen, op lokaal én internationaal vlak, qua kwaliteit én participatie.

Cultuur moet dus een topprioriteit blijven voor de hele Vlaamse regering, want zonder dat collectieve draagvlak staat de minister van Cultuur machteloos. Van de huidige budgetten mag er structureel geen euro af. Stilaan ontstaat echter de indruk dat de cultuur, of alle gesubsidieerden, onevenredig hard opdraaien voor de besparingen. De gevolgen daarvan zullen meer dan 20 jaar van investeringen in een sector die nu bloeit, gauw beginnen hypothekeren. Want al willen wij bijdragen tot een brede maatschappelijke besparing en al mag men ons vragen om de eigen inkomsten op te krikken, het is onzin te denken dat welke mecenas of bedrijf ook de rol van de overheid ten aanzien van de cultuur zal overnemen. Het interesseert hen niet en het is hun rol niet.

Verlammende verdeeldheid

Da’s geen naieve culturo-prietpraat. Historicus Tony Judt toont in Het land is moe dat ook een econoom als John Maynard Keynes dat meer dan een halve eeuw terug al begrepen had: ‘Hij was van onberispelijke elitaire komaf, maar stond meer dan gemiddeld open voor vernieuwende kunst. Hij begreep (…) dat het voor het overwinnen van de verlammende verdeeldheid in de Britse maatschappij essentieel was om de beste toonkunst, podiumkunst en literatuur voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk te maken.’

In tijden waarin de markt zichzelf toch niet zo best blijkt te reguleren, heeft Keynes weer veel aanhangers. Het zou goed zijn dat die ook de cultuurvisie van hun mentor au serieux nemen. Al had minister-president Peeters het in zijn ‘state of the region’ jammer genoeg niet over cultuur, met het oog op het Vlaamse ‘bruto nationaal geluk’ zijn onze theaters, musea, concertzalen en artiesten even noodzakelijk als tunnels en bruggen.