Direct naar artikelinhoud

Humor, een ambacht

Dag lieve linkse lakse kerk, nu deze donkere dagen vervagen in een dodelijke dooi en zes maanden van lente, is ook mijn ballingschap voorbij. Ik heb twee weken gezwegen en gekeken en gesprokkeld. Voor ik losbarst in een tirade van geklaag en gezaag betaald door deze krant, eerst een beetje schoonheid. Als dat mag in deze warrige tijden. Tijden waarin Wouter Bekes enige politieke talent erin bestaat dat hij niet Yves Leterme is. Waarin Amerikaanse politici worden neergeschoten door zotten die socialisten haten en die linkse rakkers zijn al een bedreigde diersoort. En waarin de regering van Tunesië haar werkloze onderdanen oproept om te emigreren, volgens een woordvoerder was de uitspraak volledig uit haar context genomen en bedoelde de premier dat er altijd een keuze is, ofwel emigratie ofwel zelfmoord.

Maar dat is allemaal niet erg, want ik heb ontroering gevoeld. U weet wel, die andere emotie naast angst en frustratie. Terwijl ik mezelf beschouw als een komiek met een beperkte kunde, koester ik wel een ontzag voor het vak en zijn mythologische figuren. Figuren als Fatty Arbuckle, ooit de populairste stille filmkomiek die beschuldigd werd een vrouw verpletterd te hebben tijdens het vrijen en haar verkracht te hebben met een champagnefles. Later stuurde Coca-Cola het gerucht de wereld in dat het een colaflesje was, zo konden ze meer flesjes verkopen die dan naar zijn huis werden gesmeten.

Maar ook figuren als Bob Monkhouse, de reden van mijn recente ontroering. In de documentaire The secret life of Bob Monkhouse, uitgezonden door BBC Four, lag de focus op zijn verzamelobsessie. Deze Britse komiek, een jongeman tijdens WO II, besefte dat humor een ambacht is en probeerde elk komisch radio- en televisieprogramma op te nemen. Dit resulteerde in een persoonlijk archief van 50.000 VHS-cassettes en ontelbare grappen bedacht door anderen die hij zelf uittikte, ook opnames uit de begindagen van televisie die de zenders zelf niet bewaarden, met eerste optredens van momenteel grootse komieken die niemand anders bezat. Niks minder dan een museum, maar voor Monkhouse enkel studiemateriaal.

Net als Woody Allen verdiende hij zijn eerste centen op de middelbare schoolbanken met het schrijven van materiaal voor beroemdheden. Later werd hij samen met Dennis Goodwin een moppenfabriek, met een ongelooflijke wekelijkse output. Goodwin vertrok later naar de Verenigde Staten, werd een van de vele mopleveranciers van Bob Hope, een onmenselijke stress die resulteerde in een overdosis. Maar ook Monkhouse bleef niet gespaard van tragedie, de ergste soort tragedie, die van zelfverachting. Tijdens het rijzen van zijn ster ontdekte hij een ander talent, namelijk het vertolken van de perfecte gameshow gastheer. Decennialang was hij het gezicht van light entertainment, het bracht hem roem en fortuin, maar ook de hoon van andere komieken, wat hem onmetelijk triest maakte. In zijn vijftigjarige carrière bedacht hij zelf duizenden moppen, verzameld in twee legendarische schriftjes (waarvoor hij ooit losgeld moest betalen). Steeds ging hij terug naar de comedypodia, om zijn waarde te bewijzen, tot aan zijn dood, geveld door kanker en eindelijk gerespecteerd door het veld.

Deze column is te kort om de glorie en de val van een artiest te vatten, godzijdank is er de documentaire. Maar waarom mijn fascinatie voor dit soort verhalen? Misschien door de schoonheid die schuilt in ambacht en kunde, in het koppig cultiveren van een eigenheid die ontsnapt aan elk opgelegd kader. Dus lang leve egoïsme en geldingsdrang, het blijven de beste katalysators voor sociale, politieke en culturele verandering. Al zeg ik het zelf. Sorry, maar het spijt mij niet.

Joost Vandecasteele